Column: Keizer in de graanrepubliek

© Jeroen Helmers
Mijn opa en oma waren beiden kinderen van landarbeiders. Ze groeiden op in bittere armoede en leefden met z'n tienen in arbeidershuisjes in Wagenborgen en Siddeburen. Na de lagere school moesten ze direct aan het werk. In de winter hadden ze niks, behalve elkaar. De graanrepubliek, dat waren zij.
Door de Marshall-hulp na de Tweede Wereldoorlog, vakbonden, het communisme en de ontwikkeling van ons sociale stelsel kreeg hun generatie het uiteindelijk veel beter. Er kwam een minimumloon, vakantiegeld, AOW en WAO. Mijn opa belandde in de bouw. Als wij konden schaatsen, had hij vorstverlet. En hun generatie ging voor het eerst op vakantie. Met de hele familie een week naar Zeegse. Op de fiets.
We zijn inmiddels drie generaties verder. Vakantiebestemming Zeegse werd via Spanje, Italië en Frankrijk uiteindelijk de wereld. We stappen tegenwoordig net zo makkelijk in het vliegtuig als op de fiets. En de graanrepubliek is verworden tot een villabuurt annex recreatieplas: Blauwestad. Mijn opa en oma hebben het allemaal niet meer meegemaakt. Ze zijn beiden in de jaren '90 al overleden. Er is weinig meer over van hun wereld. Maar soms kom je nog een schim tegen van die tijd. En vaak op een onverwachte plek.
Ik steek op een hete late zomerdag op de fiets vanuit Straatsburg de Rijn over, Duitsland in. Achter het plaatsje Kehl glooien hier de graanvelden richting het Zwarte Woud. Als ik bij het hek van een klein wit boerderijtje in de schaduw van een oude eik stop om te genieten van het uitzicht, rijdt een oude rode Fahr-trekker me tegemoet. Op de bok een klein dik mannetje, ik schat hem een jaar of zeventig. Verweerde kop, wit haar met petje, een sigaartje in zijn mondhoek, hand omhoog. Terwijl ik automatisch 'moi' roep besef ik me dat ze dat in Noord-Duitsland nog wel begrijpen, maar hier waarschijnlijk niet. Toch beantwoordt het boertje mijn groet met iets dat op 'Grüß Gott' lijkt.
Opeens stopt hij. Kijkt achterom, onderzoekt mijn gezicht. 'Sind Sie der Sohn von Kaiser?' roept de Duitser. Ik loop naar hem toe, en antwoord zo goed als ik kan in het Duits dat ik een 'Holländer' ben uit Straatsburg. Ik ken helemaal geen 'Kaiser'. Helmut, zoals het mannetje blijkt te heten, zet de trekker uit, klimt van de bok en haalt een fles lauw bier uit een canvas tas die aan zijn knipperlicht bengelt. Hij biedt me een slok aan en vertelt in zijn eigen trage tempo over de geschiedenis van zijn boerenfamilie. Over de hete dagen op het land. De dorpsfeesten na de oogst. En over hun vaste trouwe arbeiders: de familie 'Kaiser'.
Zijn blik glijdt over de landerijen om ons heen. 'Das war alles von uns' verzucht hij. Maar die tijden zijn vervlogen. Toerisme, schaalvergroting en mechanisatie hebben ook hier hun tol geëist. Alleen hij en zijn ouwe broer zijn nog over op de boerderij. De familie Kaiser woont al jaren in de stad verderop. En hij blijft erbij: ik lijk sprekend op hun oudste zoon.
Zwaar in de benen van de paar lauwe slokken bier vervolg ik een halfuurtje later mijn fietstocht door de Zuid-Duitse graanvelden. Terwijl ik vanuit de heuvels het witte boerderijtje zie liggen voel ik opeens een sterke verwantschap met die familie Kaiser. Ik besef me dat ik ook afstam van zo'n boerenarbeidersfamilie. Dat ik één van hun oudste zonen ben. Dat ik al jaren in de stad verderop woon. En dat we eigenlijk dezelfde naam dragen. Want mijn opa en oma uit de graanrepubliek, die heetten Keizer. Glimlachend zet ik koers terug naar Straatsburg. Voor het eerst voel ik me hier helemaal thuis.

Helmut en zijn broer. Foto: Landesblatt Süd.


Marc Wiers is altied onderwegens tussen Genua (Italië), Straatsburg (Frankrijk) en Groningen. Wat hij onderweg tegenkomt vertelt hij hier elke maandag.

Lees de column van vorige week: