Column: Lutje geluk
Een oud mannetje wiegt zachtjes met de wagon mee. Hij is goed gekleed voor de tweede klasse. Ons gesprek in de trein door de heuvels van Piëmonte leidt ons naar een potje geluk in Siddeburen.
'Hier is het allemaal begonnen. Ons familiebedrijf.' Het mannetje praat langzaam. En zacht. Ik schat hem een jaar of 80. 'Er waren hazelnoten. Miljoenen. En de Amerikanen brachten na de oorlog hun cacao mee. Mijn voorouders hebben er goud van gemaakt.'
Ik luister naar zijn verhaal alsof hij uit een boek voorleest. De illustraties komen vanzelf in me op. Het decor hebben we al, als we uit het raam kijken. En ergens in mijn achterhoofd leg ik de verbinding tussen wat het mannetje me allemaal vertelt. Hazelnoten. Chocola. Amerikanen. Na de oorlog. 'Bent u misschien van de familie Ferrero?' vraag ik hem voorzichtig. Hij knikt bijna onzichtbaar, staart uit het raam en zegt zacht 'Ja. Via mijn moeder.' Zijn ogen worden vochtig. 'Geld maakt eigenlijk alles kapot' fluistert hij, meer voor zich uit dan tegen mij. Hij vertelt over de opkomst van het mondiale bedrijf. De steeds grotere auto's, uitzinnige feesten, verhuizingen, vakanties. En de familieruzies, rechtszaken, verkilling die daar op volgden. 'We bewoonden kastelen maar binnen was het er altijd koud', besluit hij zijn verhaal. Ik leun wat voorover en vertel hem dat dat familiebedrijf in ieder geval één iemand elke ochtend geluk heeft gebracht, vijftienhonderd kilometer verderop: mijn oude omaatje. Hij glimlacht vaag en kijkt me voor het eerst recht in de ogen.
Oma Keizer had ergens in de jaren 70 Nutella ontdekt. Voor haar, als kind van de crisisjaren, was dat pure luxe. Als ik bij opa en oma logeerde hoorde ik mijn oma altijd vroeg in de ochtend zingend de ontbijttafel klaarmaken. Er kwam zelfgemaakte jam op tafel, echte boter, oude kaas én... een potje klein geluk. Als ik beneden kwam, stond er een dubbele dik besmeerde witte boterham met boter en de hazelnootpasta op me te wachten. 'Kiek laiverd' zei ze er dan bij, 'veur die'. Zo werd haar potje ook een beetje mijn geluk. Want die ontbijtjes samen waren onvergetelijk. Warm en liefdevol.
Mijn opa had wel eens per ongeluk een pot hazelnootpasta van een of ander huismerk meegenomen, waarop mijn oma mopperend richting Slagerij Bos (het was eigenlijk een Albert Heijn maar aan die naam kon ze maar niet wennen) fietste om 'de echte' te halen. Ook al legde ik uit dat het allemaal uit dezelfde fabriek kwam, dat die smurrie vooral uit suiker en palmolie bestond, en dat je vooral voor het merk betaalde, het kon haar niks schelen. Ze was gehecht aan de glazen pot met wit deksel en het etiket met de bekende rood-zwarte letters. 'Das mien ainigste lutje geluk!' riep ze dan verontwaardigd naar opa terwijl ze op de fiets sprong.
Het oude mannetje in de trein kijkt me ontroerd aan. 'Had mijn familie dit soort verhalen maar gehad', zegt hij treurig. Ik vraag hem of hij nooit zulk klein geluk heeft gekend. Zijn blik verandert wat. Er verschijnt een twinkeling in zijn ogen. 'Ik heb inmiddels achterkleinkinderen. Daarin zie ik nog de hoop van een gelukkig leven.' In Turijn verlaat hij de coupé. 'Bedankt voor uw verhaal meneer' zegt hij terwijl ik hem help met zijn koffer. 'Ik zal er in het vervolg aan denken als ik met mijn kleinkinderen ontbijt.'
Toen oma Keizer in 1993 overleed stond er nog altijd een pot Nutella in de keukenkast. Net aangebroken. Nog bijna vol. Ontstaan tussen de heuvels van Piëmonte. Wat zou ze gelukkig zijn geweest als ze had geweten dat ik daar mijn tweede thuis heb gevonden.
Marc Wiers
Marc is altied onderwegens tussen Genua (Italië), Straatsburg (Frankrijk) en Groningen. Wat hij onderweg tegenkomt vertelt hij hier elke maandag. Volg Marc op Twitter