Column: Mijn moeder heeft een hekel aan water
Op de zeldzame dagen dat ons gezin vroeger een dagje op het strand doorbracht, mochten mijn broer en ik niet in zee. Als we klaagden dat we het verschrikkelijk warm hadden, dat we toch diploma A én B hadden en dat de zee stikvol kinderen zat, gaf mijn moeder toe. 'Vooruit dan, maar niet te ver.'
Op onze vraag hoe ver dat dan was, zei ze: 'Tot je enkels, beslist niet verder'. Mijn broer en ik waren het er stilzwijgend over eens dat onze enkels die dag ergens boven onze knieën zaten.
Het strand, de zee en mijn moeder vormden een slechte combinatie. Zelf durfde ze nauwelijks in de buurt van de vloedlijn te komen en ook aan dat schurende plakzand had ze een grote hekel. Als kind had ze nooit leren zwemmen. In het Friese Noordwolde waar ze opgroeide, waren geen plassen of meertjes en een zwembad al helemaal niet. Er was alleen een riviertje, waar de dorpskinderen 's zomers gingen pootjebaden.
Toen ze trouwde, verhuisde ze naar Zuid-Holland en kwam uitgerekend te wonen aan de Aar, een breed kanaal tussen de Amstel en de Oude Rijn. Ze was er als de dood voor. Mijn broer en mij bond ze op het hart op het erf te blijven. Daarbuiten lag de dood op de loer, niet alleen in dat kanaal, maar ook op de weg ernaast.
Ze was er zo fel op, dat ik het nooit in mijn peuterhoofd heb gehaald een voet buiten het erf te zetten. Toch slaagde ik er als driejarige in om bijna te verdrinken. Aan de zijkant van het erf lag namelijk een sloot. Ook daar mocht ik natuurlijk niet komen, maar ik vond dat het geen kwaad kon er even een steentje in te gooien. De sloot was alleen iets breder dan ik dacht. Mijn moeder viste me tijdig uit de drab. 'Wat een geluk dat iemand je zag. En wat stonk je vreselijk.'
Mijn moeders tweede huwelijk voerde ons terug naar het Noorden, naar de stad Groningen. Toen ze 32 was, leerde ze in het Helperbad alsnog zwemmen. Als kind vond ik het een gek gezicht: mijn moeder in het water tussen de kinderen, drijvende gehouden door een band om haar middel en de haakstok van de badmeester. Ze vond er niks aan. Aan zwemmen niet: 'Je wordt er zo nat van'. En ook niet aan het gedoe in het badhokje: 'Als je je afgedroogd hebt, blijf je helemaal stroef. Je krijgt je kleren bijna niet weer aan.'
Eén keer hebben we haar zover gekregen dat ze in een subtropisch zwembad van zo'n reuzenglijbaan af ging: een lange koker met een stuk of wat bochten. Mijn zus ging met haar naar boven, ik stond in het water om haar op te vangen. Eerst spuwde de koker het ene na het andere kind uit. Allemaal spartelden ze snel naar de kant en renden de trap van de glijbaan weer op. Even was er een pauze en toen kwam een vormeloze massa uit de buis storten, die onmiddellijk naar de bodem zonk. Deze keer moest ik háár redden.
Alice Buitenga schrijft elke vrijdag over haar 85-jarige moeder, die in een aanleunflat ergens in de provincie Groningen woont.