Column: Laatste der Coronakanen

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Als kleine rooie zat ik met mijn sproetenkop altijd in een boek. Op de achterbank van onze witte Opel Kadett met kontje, in het kombuis van ons plezierbootje De Snikke of tot ‘s avonds heel laat met een zaklantaarn onder de dekens. Lezen was mijn lust en mijn leven.
Vooral de cowboy- en indianenverhalen. Ik verslond Arendsoog en Witte Veder, Buffalo Bill, Conny Coll en natuurlijk Winnetou, Old Shatterhand en Old Surehand.
Ik vergat even het leven van mijn dorp, mijn vriendjes Appie, Johnnie, Japie en Henkie, buurwichters Kranenborg en stortte mij letterlijk en figuurlijk in een nieuwe wereld van tomahawks, squaws, hatatitla, wigwams, totempalen, rokende colts en zilverbuksen.
Mijn vader stilde mijn honger naar boeken over het wilde westen door stiekem elke week uit de schoolbibliotheek van zijn LTS aan de Dr. D. Bosstraat een nieuwe voorraadje mee te nemen. Op een dag zat tussen Arendsoog en de Goudkoorts van J. Nowee en Karl May’s Oase in Llano Estacado, De laatste der Mohikanen van J.F. Cooper.
Ik weet niet zo goed meer hoe het verhaal ging, maar ik weet nog wel dat het heel heftig was. En dat ik - altijd op de hand van underdog indiaan - moest huilen omdat de held Uncas stierf aan het eind van het boek. Dat hakte er even flink in bij mijn tere kinderziel. Misschien was de Laatste der Mohikanen wel helemaal niet geschikt voor kinderen.
In deze tijd moet je trouwens oppassen om te beweren dat je dol bent op die oude westernverhalen. Voor je het weet moet je excuses maken omdat je in een ver verleden iets gelezen hebt of nog steeds leest over roodhuiden en bleekgezichten.
Het kan mij niet zoveel schelen. Ik heb er als kind van genoten, van geleerd, mijn wereld mee vergroot. Dat al die schrijvers zoals Karl May, die nog nooit in Amerika was geweest toen hij over Winnetou schreef, een loopje met de waarheid namen, deert mij ook niet.
Schrijvers zijn er om mensen mee te slepen, te laten overpeinzen, te vermaken en daar is soms, hoeft echt niet altijd, een klein duimpje bij nodig. Het verhaal van de Laatste der Mohikanen klopt trouwens ook helemaal niet.
Uncas was niet de laatste Mohikaan maar zijn vader Chingachgook was dat. Nog sterker: Uncas was in het echt helemaal geen Mohikaan maar een Mohegaan en dat is een heel andere indianenstam dan die van de Mohikanen. En die Moheganen bestaan nog steeds.
Wellicht dat hier de uitdrukking ‘indianenverhalen’ ook vandaan komt. Over uitdrukkingen gesproken. Je hoort en ziet hem nog steeds vaak voorbij komen: De laatste der Mohikanen in de betekenis van de enige nog overlevende van een groep, partij of beweging.
Zo was voetballer Erik Magnin ooit een van de laatste der Mohikanen van de inmiddels verdwenen voetbalclub Hunsingo in Winsum en zo is Martin Smit uit Zevenhuizen een van de laatste der Mohikanen die nog rondrijdt in een SRV-wagen. En…. ben ik zelf ook een van de laatste der Mohikanen. Ja hoor, hij wel weer. Ik hoor het je denken. Maar het is echt zo.
Ik ben namelijk de laatste der Mohikanen van de corona. Deze week werd ik voor de derde keer deze winter - en dat is me nog nooit overkomen - opnieuw ziek. Weer die verdolde luchtwegen hoesten en proesten en lamlendig. Maar dat niet alleen. Ook nog een knallende koppijn. Nou kan Mientje wel zeggen ‘t Gaait rond, maar ik kreeg het gevoel dat het virus alleen bij mij rond gaat.
Dat dacht de doktersassistent ook. Ze stond erop dat ik naar de praktijk zou komen voor een eerste onderzoek. Vlak voor ik mijn zieke lijf in de Witte Reus wilde hijsen kreeg ik ineens een ingeving. Toch nog even een coronatest doen? Ik had het de afgelopen weken al zo vaak vergeefs gedaan, maar toch zei iets in mij dat ik het toch moest doen,
En ja hoor. Ik had mijn snot nog niet in het gaatje gedruppeld of twee vuurrode streepjes spuugden mij in het gezicht. Corona dus. Voor de tweede keer. Heb ik weer. Van de eerste keer kan ik me alleen nog herinneren dat ik tijdens mijn quarantaine in mijn uppie ging wandelen in Westerwolde omdat ik mij doodverveelde en wel eens wat frisse lucht wilde.
Nu is het echt erg. Zo 'lam als een tute', snot dat zelfs uit de ogen komt, hoesten maar vooral die koppijn. Niet te harden. Ineens bekruipt me de angst dat het niet meer over gaat. Dat de long covid-variant mij is aangevlogen. In mijn omgeving heb ik daar enkele meest schrijnende voorbeelden van. Och, och, och dat wil je echt niet hebben.
Wat lees ik vrijdag. Minister Kuipers van Volksgezondheid verklaart corona officieel tot een doodgewoon griepvirus. Ik heb dus ineens helemaal geen corona meer maar gewoon griep. Tegelijkertijd ben ik dus een van de laatste mensen in Nederland die corona kreeg, misschien wel de laatste.
Ik ben dus de laatste der Coronakanen. Niet dat iemand daar wakker van ligt, behalve ik zelf. Maar het is toch echt zo.
James Fenimore Cooper schreef zijn boek de Laatste der Mohikanen bijna tweehonderd jaar geleden. Twee eeuwen later gebruiken we nog steeds de titel van zijn boek als oer-Hollandse uitdrukking.
Over tweehonderd jaar heeft niemand ooit nog gehoord van de laatste der Coronakanen. Laat staan van ene Erik Hulsegge. Een ding heb ik wel geleerd. Gezondheid is het grootste goed. Om maar een oude indianenspreuk te gebruiken:
‘Je waardeert je gezondheid pas echt als je de ziekte hebt gehad of gezien..’
Erik Hulsegge