Column: Sorry

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Ik durf te zeggen dat ik heel veel mensen ken. Dat komt natuurlijk door mijn werk, door het voetbalwereldje waar ik jaren in heb gezeten, door school waar ik zonder succes veel langer heb doorgebracht dan nodig en door al die gezellige nachtelijke onderonsjes in de kroeg.
Tegelijkertijd ben ik me ervan bewust dat veel meer mensen mij kennen dan dat ik mensen ken. Als man van Noord die bovendien elke week met een goed gefotoshopte foto op deze website staat, ben ik een RBG-er, een Redelijk Bekende Groninger.
Wat ik hier nog vergeten ben te zeggen is dat ik ook nog een eeneiige tweelingbroer heb die ook veel mensen kent en andersom.
Als je deze gegevens husselt met het feit dat ik een geheugen heb dat slechter is dan dat van een goudvis, krijg je soms vreemde en pijnlijke situaties. Een tijdje terug liep ik voor een restaurant langs. In mijn rechterooghoek zie ik plotseling beweging bij een van de grote ramen. Een man drukt zijn olijk lachend gezicht tegen het venster en zwaait naar mij alsof hij mijn beste vriend is, die ik al heel lang niet heb gezien.
Ik zwaai terug alsof hij ook mijn beste vriend is die ik ook al jaren niet heb gezien. En steek nog een dikke duim omhoog. Een gebaar van: wat hadden we het altijd goed met z’n tweetjes. Het probleem is dat ik nu nog steeds niet weet wie die man geweest is.
Zoiets kan natuurlijk ook gewoon een persoonsverwisseling zijn geweest. Geloof me, het ligt echt aan mijn geheugen. Ik heb die man achter het raam ergens van gekend. Alleen weet hij dat nog wel en ik niet. En dat gebeurt vaker. 99 van de honderd keer red ik me er wel uit.
Ik groet terug alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Of ik praat mee alsof ik de man of vrouw die mij kent ook al jaren ken. Zo kwam ik op een zomers festivalletje naar later bleek de vrouw van een zeer bekende collega tegen. Ze groette mij uitbundig.
‘Heb ik weer’, dacht ik. ‘Wie is zij ook al weer in godsnaam?’ Ik groette uitbundig terug. Alles was zo uitbundig dat ik even dacht ik dat ik haar op de wangen moest zoenen als blijk dat we elkaar goed kenden.
Ik durfde dat toch niet helemaal aan en lulde vervolgens gewoon met de vrouw mee. Maar zij was slimmer dan ik kon lullen. ‘Jij weet helemaal niet wie ik ben hè?’ zei ze plotseling pinnig triomfantelijk en spottend tegelijk.
Ik stotterde en stamelde en gaf het betrapt met vuurrood hoofd toe. Hier viel geen eer aan te behalen. Zij nam wraak door gewoon niet te zeggen wie zij was en ik het niet meer durfde te vragen om niet nog meer zout in de wonden te strooien. Een week later wreef haar man en mijn collega dat fijntjes in.
Een van de meest gênante momenten in mijn leven was die tijdens mijn dienstkeuring. Ook een kleine veertig jaar geleden was mijn geheugen al als de spreekwoordelijke garnaal. Ik had een herkeuring aangevraagd omdat ik het niet kon verkroppen dat mijn in hetzelfde uur geboren tweelingbroer was vrijgesteld van militaire dienst en ik niet.
Bovendien zag ik in mezelf geen zandhaas. En dus toog ik naar de Hereweg in Stad met een doktersattest voor een vrijstelling vanwege bronchitis. Dat bronchitis was niet gelogen want daar pluk ik de laatste weken nog de wrange vruchten van.
Defensie geloofde me niet op mijn woord en dat van de dokter en onderwierp mij aan een hernieuwde keuring. Wachtend in de wachtkamer op een gehoortest - wat dat met bronchitis te maken had ontging mij maar ik deed gewoon mee - zat ik naast een jongen met blond haar en een blozend gezicht.
Ik knoopte voorzichtig een gesprekje aan waar hij weg kwam. Wedde, was zijn antwoord en we kregen het over voetbal en vervolgens over school. Welke school hij dan gezeten had. De jongen uit Wedde keek een beetje vreemd toen hij het antwoord WSG gaf. Ik vertelde dat ik ook op de Winschoter Scholengemeenschap had vertoefd. Heb je ook les van Rutze, Roosjen, Oosterling, Molema en Bakkelo gehad? vroeg ik.
‘Sterker nog’, zei de jongen met een tikje rood vergreld gezicht ‘Ik zat gewoon bij jou in de klas.’ Tja, dan wil je wel door de grond zakken. Ik ben nog nooit zo blij geweest om opgeroepen te worden voor een militaire gehoortest.
Vlak voordat ik ziek werd was ik bij Jan Henk de Groot op audiëntie. In die zin dat ik in theater Kielzog samen met de troebadoer mocht optreden. Hij kwedelde en zong en ik kwedelde en kwedelde. Echt een genoeglijke middag. Er was ook een grote vriendelijke blonde blozende man, ongeveer net zo oud als ik.
Voor het begon en wij nog met deze en gene koetjes en kalfjes deelden, zag ik hem binnenkomen. Hij glimlachte en stak een hand op en zei ‘Moi’ alsof hij mij al jaren kende. Och, daar gaan we weer, dacht ik. Wie is dat toch? Ik kwam er niet op.
Na afloop gingen Henkus en ik gedwee met enkele fans op de foto. Ineens stond ook de grote blonde man voor mijn neus. ‘Och’, zei hij spontaan. ‘Ik geniet altied zo van dien verhoalen. Het is een feest der herkenning, vooral over onze schoultied…’
Schooltijd?? Mijn geheugen maakte overuren. Dat kan de lagere school niet geweest zijn want daar kende ik al mijn acht klasgenootjes nog wel van. ‘Wie waren altied jaloers op die’, ging hij verder. ‘Doe haarst verkeren mit Grietje. Dat vonnen wie apmoal zo’n schier wichtje…’
Aha, dat was dus in de tijd van de WSG. Want toen had ik verkering met Grietje, mijn allereerst echte vriendinnetje. Een rooie tiener van zestien tot over z’n oren verliefd op het mooiste meisje van de school. Kennelijk vond ik dat laatste niet als enige.
Nog steeds ging er geen enkel belletje rinkelen en kwam er geen enkel beeld van een klas met hem en mij erin opborrelen. Laat staan een naam. Ondertussen lulde ik gewoon verder over die goeie ouwe tijd. Over de A7 terug naar huis heb ik mijn hersenen gepijnigd wie dat nou geweest kon zijn. Ik kwam er niet op.
Van de week werd ik midden in de nacht badend in het zweet wakker. Ik weet het niet zeker - want ook dat was ik vergeten - maar ik heb het sterke vermoeden dat ik heb gedroomd over de grote blonde man.
Want zomaar ineens sloeg in bed de schrik me om het bezwete lijf. Ineens had ik het beeld van de jongen van de herkeuring voor militaire dienst in mijn hoofd en dat schoof langzaam over het beeld van de man bij het optreden met Jan Henk de Groot.
‘Och nee toch’ ontsnapte uit mijn mond. Die blonde blozende jongen van de herkeuring is dezelfde als de blonde blozende man uit theater t Kielzog. Och jongens toch, ik schaam me dood hier.
Bij deze sorry, sorry, en nogmaals sorry. En bij deze ook al vast voor alle mensen die ik in de toekomst tegenkom en niet herken: t Spiet mie donders.
Erik Hulsegge