Column: De heldin van de sportschool

In de sportschool is niks veranderd. Het poortje draait nog dezelfde kant op, de incheck voor de parkeerkaart staat nog op dezelfde plaats en ook de apparaten zien er nog precies eender uit. Zelfs de sportende mensen zien eruit als altijd.
Ik ben weken niet geweest, vanwege die rare virusziekte met die gekke verschijnselen. Nu ik weer aan de betere hand ben, heb ik de stoute sportschoenen aangetrokken en met sporttas op de nek maak ik mijn rentree in de sportschool.
Her en der ontwaar ik een bekend gezicht. Ik zie de oud-directeur van de FC die zich in allerlei bochten wurmt om met gewichten in zijn handen zijn eigen lijf van de grond te drukken, ik groet Jan, de vakbondsman die jarenlang voorop liep in de stakingsstrijd om meer loon voor de arbeiders uit het vuur te slepen en tot mijn verbazing zie ik een collega die ik nog nooit in de sportschool heb gezien. ‘Last van knije’ blijkt de reden van zijn komst.
Als ik door het gangetje de kleedkamer inloop, zie ik een bekend postuur dat met de rug naar me toe staat gekeerd. Hij staat voor de ‘lockers’, de kledingkastjes en zie hem grommend morrend de code intoetsen. ‘Piep, piep, piep’ doet het kastje, maar gaat niet open.
Het gezicht van de man, die ik ken van zijn vader uit Kloosterholt die ooit bij mijn cluppie van het Koeperlaand voetbalde, staat op onweer. ‘Ruzie met het kastje?’, vraag ik naar de bekende weg. Ik krijg een hele scheldkanonnade over rotkastjes en over andere mensen die hun code intoetsen op zijn kastje en dat die daarom niet meer werkt.
‘Meestal ligt het toch aan jezelf’, merk ik fijntjes op. Ik heb zelf namelijk al tig ervaringen met verkeerde codes van kastjes. Dat had ik beter niet kunnen zeggen. Grammieterig toetst hij zijn code in bij andere kastjes. ‘Piep, piep, piep…’ Er gebeurt niets. ‘Nummer 85 is mijn kastje en ik heb echt de goede code. Let maar op!’ Woest zuchtend loopt hij de kleedkamer uit op zoek naar hulp van het sportschoolpersoneel.
Een van de goedlachse medewerkers loopt drie tellen later samen met de Kloosterholtjer de kleedkamer in. ‘Dit is mijn kastje’, wijst hij. ‘Wat zit er in dan?’, lach ik smalend. ‘Mijn jas en tas’, zegt de man zelfverzekerd. De blonde sportschoolman tikt heimelijk de universele kastjescode van de sportschool in en draait de deur van het kastje open.
De ogen van de Kloosterholtjer worden groot als schoteltjes. ‘Dit is niet mijn kastje’, zegt hij dan kortaf. De sportschoolman opent dan de locker ernaast. Weer worden ogen groot als schoteltjes. ‘Ik dacht echt…’, verontschuldigt hij zich. Het juiste kledingkastje blijkt niet nummer 85 maar kastje 86 ernaast te zijn. Ik lig in een deuk. ‘Hier maak jij voor zondag zeker een verhaal van’, bijt hij me toe.
Ik moet heel hard lachen. ‘Wis en zeker’, zeg ik, nog harder lachend. Ik vind de sportschool alweer helemaal leuk. Tijdens het sporten verheug ik me ook alweer op de afloop. Want na gedane arbeid is het goed zweten in de sauna.
Als ik eerlijk ben, vind ik de sauna niet eens zo, maar die koude douche na afloop van het zweethok. Die maakt je helemaal weer mens. Het klinkt gek, maar daar verheug ik me echt op. Om af te koelen moet je wel eerst opgewarmd worden, dus stap ik opgewekt het saunahok in,
Een lange man van mijn leeftijd en een oudere vrouw zijn mij voorgegaan. De man ken ik niet, maar de vrouw wel. Ik heb nooit echt met haar gepraat maar ze zegt altijd heel vriendelijk goeiedag en ik kwam haar een keer tegen in het kuurbad van ‘Schanze’, ook al even vriendelijk groetend.
Ik herinner me nog de eerste keer dat ze de sportschool in kwam. Ze liep erg moeilijk, bijna strompelend, hoofd gebogen. Ze kon wel een ernstig ongeluk hebben gehad, dacht ik toen. Met de weken, maanden verstrijkend, zag ik haar opveren, opbloeien. Ze begon steeds beter te lopen, het hoofd ging weer omhoog.
En nu zit ik naast haar op een saunabank. Zwijgend ondergaan we de hitte. Als de lange man even later de sauna verlaat en ik alleen met de vrouw ben achtergebleven, kan ik het niet laten een praatje aan te knopen.
Of ze lekker heeft gesport, vraag ik als binnenkomer. Ze vertelt dat ze aquajogging heeft gedaan. Bijna dagelijks ligt het zwembad van de sportschool vol met mensen die een uur sporten in het water. Normaal doet de vrouw dat nooit, doet ze gewoon de crosstrainer, de gewichten, de roeimachine in de sportschool, maar ze heeft last van de rug en dan gaat het in het water makkelijker en minder pijnlijk.
Ze heeft twee keer per maand extra ook een personal trainer, gaat ze verder. ‘Ik wil gewoon nog sterker worden’. Met verbazing en respect hoor ik het verhaal van de vrouw aan. Ik ben even in gedachten over de wilskracht van de vrouw en vergelijk die met mezelf. Ik verlies dik van de vrouw.
‘Aangevallen’, hoor ik de vrouw naast me zeggen. ‘Aangevallen?’, herhaal ik bijna automatisch vragend. Een week eerder was ze vlakbij haar huis aangevallen door een maaltijdbezorger. Althans, de man reed op een bezorgfiets. ‘Ik had hem al zien rijden en hij gedroeg zich vreemd...’ Even later had hij haar stilletjes stiekem van achteren benaderd en haar tas uit haar hand getrokken. ‘Het leek een hele dure tas, maar hij was gewoon van de Kruidvat en behalve mijn telefoon zat er niks in…’
Ze had haar tas stevig vastgehouden maar de overvaller was te sterk en ging er met de tas vandoor. ‘Ik zag dat hij de verkeerde kant op reed in een doodlopende straat. Ik ben hem achterna gelopen en heb hem toen aangevallen om mijn tas terug te krijgen. ‘Ik weet nog heel goed hoe ik in zijn ogen keek. Dat vergeet ik nooit meer.’
Ik weet niet wat ik hoor. De tas en haar telefoon heeft ze niet terug, Daarvoor was de man te sterk en te snel. Nu is ze bang als ze alleen over straat moet. Dat heeft die hufter ook voor elkaar gekregen. Een handtas neemt ze maar niet meer mee. Het weerhoudt haar niet om naar de sportschool te gaan. ‘Ik moet en zal nog sterker worden…’
Ik krijg het ondertussen gloeiend heet en gloeiend benauwd. De vrouw, die al veel eerder in de sauna zat, heeft nergens last van en praat honderduit. Ik krijg het nu zo heet dat ik er echt uit moet. Ik verontschuldig me, maar in de deuropening draai ik me nog een keer om. ‘Je mag het eigenlijk niet vragen aan een vrouw. Maar hoe jong bent u?’, vraag ik. ‘77,’ antwoordt ze lachend.
Wat een ongelooflijke held, denk ik als ik onder de koude douche sta. ‘Wat een ongelooflijke held’, zeg ik hardop tegen mezelf als ik met mijn vaste code mijn vaste kledingkastje zonder problemen opendoe.
Erik Hulsegge