Column: Opa Bardewee

Merijn Slagter
Merijn Slagter © RTV Noord
Een aantal weken geleden kreeg ik een volgverzoek via Instagram. Bij de naam ging niet meteen een lampje branden, dus ik klikte het profiel aan. Daar las ik dat het om een voetballertje van een paar jaar oud ging, wiens account werd beheerd door zijn ouders, zo viel te lezen in de omschrijving. Toen ik door de foto’s en video’s bladerde, zag ik een enthousiast ventje van een paar turven hoog dat bedrijvig in de weer was met de bal. Trucjes en acties alsof er geen maat op stond. En uiteraard stond erbij dat hij hoopte profvoetballer te worden.
Het deed me afdwalen naar m’n eigen jeugd, al moest ik als volgroeide kleuter aanvankelijk niets van voetbal hebben. Terwijl m’n vader met mijn jongere broertje - dat wél dolenthousiast was - een balletje trapje op het veldje voor ons huis in Ten Boer, bitste ik ze krijsend toe dat ik voetbal maar niks vond, om me vervolgens te storten in een stapel Donald Ducks die ik met zuurverdiend spaargeld op de kop had getikt op de vrijmarkt. Je zag me de hele middag niet weer. 
Maar het voetbalvirus kreeg ook grip op mij. Misschien ook niet zo vreemd, want in de jaren 90 kon je amper om voetbal heen. FC Groningen behaalde in 1991 de beste klassering ooit, Ajax zette in 1995 het totaalvoetbal op de kaart en we zijn het er het allemaal over eens dat het Nederlands Elftal tegenover die Fransen had moeten staan in de WK-finale van 1998. Nadat ik had meegedaan aan een zomeravondvoetbaltoernooi was ik om: ik ging ook op voetbal. Net als bijna alle jongens in m’n klas. 
Waar er vandaag de dag ouders zijn die proberen in te schatten bij welke vereniging hun zoon of dochter het meeste kans heeft om een rijke voetbalcarrière tegemoet te gaan, sloot toen iedereen toen vrij vanzelfsprekend als F- of E-pupil aan bij het cluppie uit je dorp of buurt. In mijn geval Omlandia. Erg succesvol waren mijn eerste stappen op een voetbalveld overigens niet. In de stromende regen gingen we er met 22-2 af bij Helpman E7 en een week later kregen we 16-1 billenkoek van Leek-Rodenburg E4. Maar ach, debuteren op Esserberg. Kon minder. 
Er hebben dat eerste seizoen tranen in de kleedkamers gevloeid, kan ik vertellen. Maar hoeveel goals onze ietwat te dikke keeper ook uit z’n doel moest vissen en we de bal luttele seconden na elke aftrap weer kwijt waren: onze leiders opa Bardewee en Dick Zwart hielden de moed erin. Achteraf hadden ze een engelengeduld om u tegen te zeggen, want wij kregen dat jaar meer tegendoelpunten dan onze provincie inmiddels al valse beloftes van het kabinet heeft gehad. Opa Bardewee was de echte opa van teamgenootje Arnaud, maar iedereen in ons team noemde hem opa. Vond-ie zelf wel zo makkelijk.
‘Opa, moet je kijken: die jongens zijn veel groter dan wij’, mopperden we in ‘t Zandt, waar het begrip dispensatieteam wel heel ruim was genomen. ‘Als jullie goed doen wat ik jullie op de training geleerd heb, komt het wel goed’, zei hij, terwijl hij weer een geruststellende hand op je schouder legde. En opa Bardewee mocht dan wel een opa zijn, als iemand het van de pijn uitschreeuwde, zette hij ondanks zijn leeftijd een flinke looppas in met de watertas. Het sponsje ging erop en daarna kon de opgelopen schaafplek op het verfoeide hockeyveld-kunstgras van Warffum even herstellen in de dug-out, terwijl opa je troostte. ‘Komt wel weer goed jochie, rustig maar.’
Als je zoveel wedstrijden verliest als wij in dat jaar, is de kans groot dat je het plezier in het spelletje verliest. Maar wij niet. De leiders wisten ons wekelijks zo geweldig te motiveren, dat we reikhalzend uitkeken naar iedere zaterdag. En ach, als die penalty na afloop erin ging, dan had je toch een beetje gewonnen. Zelfs na een 12-0 pak slaag. Trainingen bleven bovendien niet beperkt tot het geliefde partijspel. Opa Bardewee vertelde me dat je met de punt van je voet - waarmee ik steevast probeerde te scoren - weliswaar hard kon schieten, maar met binnenkant voet véél beter kon richten. ‘Echt waar, luister nou maar naar opa.’
We namen z’n tips dankbaar aan. In de D-junioren ging het al een stuk beter en werden er zowaar wedstrijden gewonnen. De seizoenen in de C-, B- en A-junioren waren zelfs onvergetelijk goed en af en toe stond opa Bardewee goedkeurend toe te kijken langs de lijn. Niet meer als leider, maar omdat-ie het spelletje gewoon zo mooi vond. En die jongens uit E4 waren toch altijd een beetje zijn jongens gebleven. Toen ik jaren later voor het eerst scoorde in het eerste elftal van de club en in het feestgedruis terugliep naar eigen helft, stond opa Bardewee ook langs de lijn. Ditmaal met duim omhoog. ‘Binnenkantje voet hè, ik zei het toch jongen?’, riep hij lachend. Ik glimlachte terug. 
Aan mij is uiteindelijk nooit een groot voetballer verloren gegaan. Tegenwoordig speel ik m’n wedstrijdjes nog altijd bij dezelfde club, maar dan in de Kelderklasse. Maar ik vraag me sterk af of ik überhaupt nog gevoetbald had als opa Bardewee in de E-junioren niet mijn leider was geweest. Hoewel hij helaas niet meer leeft, gun ik iedere jonge sporter een begeleider zoals hij. Honderd keer waardevoller dan ouders die een Instagram-account voor je beheren. 
Merijn Slagter