'Armoedebeleid bereikt minima niet door gemeentelijke bureaucratie'

Jan Dirk Gardenier
Jan Dirk Gardenier Sieta Stel, Sieta Stel Fotografie) (© Eigen foto (bewerking RTV Noord)
Veel gemeenten zijn trots op hun armoedebeleid. Maar omdat de uitvoering ervan aan veel kanten spaak loopt, worden minima te vaak niet geholpen, zegt armoede-onderzoeker Jan Dirk Gardenier.
Het Sociaal Planbureau Groningen vergeleek onlangs de minimaregelingen van Groningse en Drentse gemeenten. Dat leverde interessante resultaten op. Zo zijn er grote verschillen tussen de gemeenten. Dat komt omdat bij de uitvoering van minimaregelingen iedere gemeente ander keuzes maakt.
Daarnaast bleek dat de complexiteit en vindbaarheid van de regelingen een groot probleem is.
RTV Noord dook eerder vandaag in het onderzoek van het Sociaal Planbureau Groningen. In dit verhaal lees je meer over onder andere hoeveel huishoudens per gemeente overhouden als gezinnen in armoede van alle mogelijke minimaregelingen gebruik maken. Ook lees je hoe niet-financiële zaken van invloed kunnen zijn op bestaanszekerheid.

Uitvoering rammelt

De combinatie van beide conclusies levert een beeld van de werkelijkheid op dat ik ook altijd herken in onze onderzoeken naar armoede: het is niet zozeer het beleid, maar wel de uitvoering ervan dat bepaalt hoeveel geld mensen werkelijk krijgen en hoe goed ze dus geholpen worden.
In ons onderzoek voor de rekenkamer van de gemeente Coevorden, waar wij het minimabeleid analyseerden, bleek dat het gebruik van de regelingen bovengemiddeld was.
We keken vooral naar het aantal regelingen en hoe vaak er een beroep op was gedaan. Uit de gesprekken bleek dat dit nog geen goed antwoord gaf op de vraag of het armoedebeleid in Coevorden goed werkt.

Lastige regels

Zo heeft de gemeente bijvoorbeeld de Doe Mee Pas, waarmee inwoners producten of diensten kunnen kopen. Er zijn veel Doe Mee Passen verstrekt, maar voor veel mensen blijkt de afstand naar de winkels waar de Doe Mee Pas gebruikt kan worden te groot, of er zijn extra regels (bijvoorbeeld lidmaatschap van een specifieke sportvereniging) die het gebruik in de praktijk lastig of onmogelijk maken.
Er zijn dus veel passen verstrekt, maar een groot deel van de mensen gebruikt de pas niet. Dat betekent dat er wel goed beleid is - in de termen van het onderzoek van het Sociaal Plan Bureau, maar dat de uitvoering ervan hapert.

Karig armoedebeleid, toch veel steun

Het vergelijken van regelingen alleen is daarom onvoldoende om het maatschappelijke effect - wordt de regeling echt gebruikt - in kaart te brengen.
Sterker nog, het kan gebeuren dat mensen die in een gemeente wonen met een ‘kariger’ armoedebeleid toch meer steun krijgen, omdat de regelingen beter uitgevoerd worden. Bijvoorbeeld omdat gemeenten de mensen ondersteunen bij het uitpluizen van regelingen.
Mensen willen niet door hoepels hoeven springen om te bewijzen dat ze ergens voor in aanmerking komen
Jan Dirk Gardenier
Een ‘royaal’ minimabeleid betekent niet dat minima meer steun krijgen. Regelingen zijn vaak complex of ze zijn verdeeld over verschillende uitvoerders. Soms moeten mensen telkens bewijzen dat ze voor een regeling in aanmerking komen. Iets dat een grote drempel is voor veel mensen, vooral voor hen die langdurig in armoede leven. Dat komt niet alleen door schaamte, maar vooral door onmacht, boosheid of gevoel van autonomie.

Onmacht, schaamte en boosheid

Onmacht, omdat de regelingen onbegrijpelijk zijn en er van mensen verwacht wordt dat ze alles zelf maar moeten uitzoeken. Boosheid, omdat de regelingen vaak veranderen, waardoor het de ene keer wel kan en de volgende keer niet meer. En autonomie omdat mensen zo lang mogelijk onafhankelijk willen zijn.
Mensen willen niet door hoepels hoeven springen om te bewijzen dat ze ergens voor in aanmerking komen. Vooral niet omdat ze verwachten dat de gemeente ook wel weet dat ze al jarenlang in dezelfde penibele situatie zitten. Allemaal realistische en rationele afwegingen om regelingen maar links te laten liggen.

Uitvoering moet beter

Om minima echt te helpen is niet alleen een ‘royaal’ beleid nodig, gemeenten moeten ook de uitvoering verbeteren.
Gemeente moeten de regelingen zo maken dat mensen die voor de steun in aanmerking komen ze krijgen. Zodra mensen zelf moeten uitzoeken welke regelingen er allemaal zijn en welke instanties ze af moeten gaan, haken ze af. Zeker als ze telkens ook weer (en vaak andere) bewijzen moeten leveren.
Minimabeleid moet daarom niet bestaan uit allerlei verschillende regelingen maar uit één regeling waarbij de gemeente de regie heeft, uitzoekt, coördineert, begeleidt en regelt. Met als doel dat er niet alleen maar armoedebeleid is, maar dat er ook door de mensen die het nodig hebben gebruik van wordt gemaakt.
Jan Dirk Gardenier is antropoloog en onderzoeker bij het CAB. Het CAB doet veel onderzoek naar armoede en schulden in gemeenten in het hele land.