Column: 16 augustus

Buiten is het donker. Her en der zijn ramen in de flat aan de andere kant van het water verlicht. De contouren van het stadion erachter hebben iets dreigends. Door het geopende raam snuif ik de geur van een mooie zomeravond. De atoomklok vertelt in rooie puntjes dat het half elf is.
Op de redactie van Noord is het stil. De bureaus zijn behalve de computers en ik zelf leeg. Ik staak het tweewijsvingerig getik. Ik denk dat ik iets hoor.
Het is een diep gegrom. Ik hou mijn hoofd scheef om beter te kunnen luisteren. Het onheilspellende geluid komt vanonder mijn voeten. Uit de grond. Als het gegrom wegsterft, begint mijn stoel te bewegen. Mijn lijf wordt van links naar rechts heen en weer gewiegd. Mijn hoofd komt er als laatste iets achteraan. Er knapt iets in het plafond.
Dan is het stil. Oorverdovend stil. Het besef dat dit een aardbeving is, komt een fractie van een seconde later. Ik veer op van mijn stoel. Mijn lijf is vol adrenaline. Ik zie in een kantoor aan de overkant van de immense hal van de Mediacentrale, een jongen precies hetzelfde als ik doen. We kijken elkaar aan. En spreiden tegelijkertijd onze armen. 'What the fuck is dit!!??', zeggen we zonder geluid.
Dan begint een telefoon op een van de bureaus te rinkelen. En nog een. En nog een. En nog een….
16 augustus 2012. 22.30 uur
Een dag en tijdstip waarvan heel veel Groningers nu en over 25 jaar het antwoord op de vraag 'Waar was jij?' paraat zullen hebben. De dag dat de gasgeest uit de fles kwam. De dag dat het besef doordrong in al onze Groningse vezels.
Vijf jaar later
Het is al ver na middernacht. Ik hang in het donker in mijn luie stoel en kijk naar de felle kleuren van de tv. Naar een bokswedstrijd. Een grote reus van een bokser danst in de ring. Op zijn wit shirt staat een zwart stervormig logo. De reus maakt boksbewegingen in het luchtledige. Alsof hij een onzichtbare tegenstander probeert te slaan.
In een van zijn bewegingen raakt hij de touwen van de ring. Even later laat hij zichzelf in de touwen vallen om er trekkend en scheurend weer uit te komen. De scheidsrechter in zijn zwart-witte pak beziet het met argusogen.
Een van de ringtouwen laat los. Een paal in een van de hoeken valt om. Een touw valt op de grond. Nog een paal dreigt het te begeven. De scheidsrechter stuurt de boksreus in de andere hoek, waar hij gaat zitten op een krukje. Het publiek begint zich er mee te bemoeien. Vooral de mensen op de eerste rij zijn woedend. Zij beschimpen de bokser. Dreigend worden de vuisten geheven.
De bokser probeert de gemoederen te sussen. Maar niemand hoort hem. Hij haalt een pak geld uit zijn lange boksbroek en strooit het rond in de hoop dat de hoon minder wordt. Het helpt niet. De trainer van de bokser is een oudere man in een blauw trainingspak. Op de rug staat in witte letters 'Kampioen'. Hij blijft stoïcijns onder de woede van het publiek. De bokser strooit met nog meer geld.
Intussen scheurt ook de canvasvloer van de boksring. Steeds meer lieden melden zich in de kapotte boksarena. Mensen van de boksbond, managers van het organisatiebureau, communicatiemanagers, imagomanagers, de verantwoordelijken voor de boksring, iedereen verdringt zich om de reusachtige bokser met zijn broekzakken vol geld. De rondemiss met een grote zilveren ketting draagt een bord met daarop de woorden 'gemiste kans'. Een man met een gek brilletje in een gekleurd pak, grijpt de microfoon begint met een merkwaardig accent 't Het het nog noeit zo donker west' te zingen. Steeds meer tv-ploegen verdringen zich rond de ring.
Het publiek helemaal achterin de zaal zegt niks. Hoofdschuddend kijken ze naar het schouwspel. Het geld van de bokser bereikt hen niet. Ze zijn de vertoning zat. Ze willen naar huis. Naar moeders de vrouw. Bobbie de Bouvier op het kleed voor de kachel, de foto van de kinderen op 'bozzem' en 'kovvie mit n kniepertje'. Maar ze kunnen niet naar buiten. De zaal zit op slot.
Voor de televisie kan ik het ook niet meer aanzien. Ik wil de tv uitzetten. Maar wat ik ook voor knopje druk op de afstandsbediening, de televisie blijft maar aan en op dezelfde zender. Ik trek de stekker uit de tv, helpt niks. 'Ha', denk ik, 'ik haal de stop eruit' en loop naar de meterkast. Ook dat helpt niks. Een schreeuw van machteloosheid komt uit mijn mond.
Ik word wakker van iemand die mij aan mijn schouder heen en weer schudt. 'Wat is der laiverd, wat bölkst ja haard..'. Ik herken de stem van Lientje. Gelukkig. Ik lig gewoon in bed. Naast Lientje. 'Ik wol dat ik Tita Tovenaar was…' fluister ik, even later als ze zich al weer heeft omgedraaid, in haar oor.
Eergister reed ik naar mijn broer. Over het slingerweggetje door Huizinge. Langs de boerderijen, de slootjes met wuivend riet en het aardappelland. In de verte in het avondrood van de ondergaande zon de toren en de molen van Kantens, de contouren van het bos en de borg Ewsum. Als ik het betonpad naar de boerderij van mijn broer opdraai, staan er drie reeën. Midden op.
Twee anderen liggen in de wal tussen de sloot en de bietenbladeren. Hun koppies komen nieuwsgierig omhoog. De drie op de weg draaien hun kop richting mijn auto. Ze kijken me aan en dan, als in slow-motion, zetten ze zich in gang. Met een vloeiende sprong slechten ze de sloot en verdwijnen dansend richting de kant waar ik vandaan kwam, de kant van Huizinge. De twee reeën in de wal komen overeind en volgen in een pas à deux hun voorgangers in de schemerige verte.
Wat er ook is gebeurd, wat er ook gaat gebeuren.Of wat er niet gaat gebeuren.
Een ding blijft. Altijd.
Er gaat niets boven Groningen.

Erik Hulsegge