NAM voelt weinig voor brede toepassing 'bewijsvermoeden' bij schade

© Jos Schuurman / FPS
De NAM voelt niets voor de toepassing van het principe van bewijsvermoeden in het aardbevingsgebied. Bij bewijsvermoeden is geen hard bewijs nodig om aan te tonen dat schade door gaswinning wordt veroorzaakt.
Dat bewijs hoeft niet geleverd te worden omdat het aannemelijk wordt geacht dat het verband er is met de activiteiten van de NAM. De arbiters van de Bodembeweging passen dit nu al toe bij de beoordeling van geschillen met het gasconcern over claims.

Breed toepassen

De commissie Hammerstein wil het principe van bewijsvermoeden breed toepassen in Groningen. Dat blijkt uit het aan Nationaal Coördinator Groningen (NCG) Hans Alders overhandigde eindrapport.
De commissie van drie topjuristen heeft het concept-schadeprotocol onder de loep genomen. Die nieuwe regeling is nodig, nadat de NAM eind maart uit de schade-afwikkeling stapte. Er wordt al meer dan een half jaar zonder resultaat over onderhandeld.

Eenvoudige afwikkeling

Eerder kwam al naar voren dat de commissie een eenvoudige afwikkeling van de schade voorstelt, waar de staat ook aan mee moet betalen. De commissie wil daarbij het bewijsvermoeden toepassen.
In het eindrapport wordt geconstateerd dat de NAM daar niets voor voelt. Die vindt dat een dergelijk oordeel aan de rechter overgelaten moet worden. Ook wil het gasconcern werken met effectgebieden, maar daar voelt de commissie niets voor.

Schades tot vijfduizend euro

Als het aan de commissie Hammerstein ligt, worden schades tot vijfduizend euro heel snel hersteld. Daar moet het Instituut Mijnbouwschade (IM) op toezien. 
Verder wordt voorgesteld dat deze nieuwe organisatie bij grotere schades en complexe gevallen gedupeerden technisch advies geeft en juridisch bijstaat. Als de NAM niet akkoord gaat met de claim, moet de Arbiter Bodembeweging zich hier over uitspreken.

Reactie NAM

Een woordvoerder van het gasconcern komt met de volgende reactie op de beoogde toepassing van het bewijsvermoeden: 'De NAM en commissie Hammerstein  hebben een inhoudelijke, juridische discussie. Wij zijn beiden een andere mening toegedaan. Uiteindelijk past de rechter het bewijsvermoeden toe. De rechter heeft daarin het laatste woord.'