Column: Helderziend

© RTV Noord
'Wat kriegen ie van mie?' 'Niks hor. t Is goud zo'. De man van de brillenwinkel geeft mij een gulle lach. De vrouw naast hem knikt al even vriendelijk. Ik ben geroerd door de geste. De bril van mijn vader is gratis weer helemaal de oude.
In zijn middagslaapje heb ik stiekem de schots en scheve bril van zijn schoot gegrist en ben er mee naar de opticien gereden. 'Kommen ie over n ketaaiertje mor terug. Komt goud', zegt de brillenman. De tijd dood ik in de boekwinkel van de Timmermansen. Voor pa tik ik het boek Golden Raand op de kop.
In de brillenwinkel die mij altijd doet denken aan de grote boerderij vooraan in het dorp omdat er de familie met dezelfde naam woonde, krijg ik een bijna gloednieuwe bril terug. Pootjes, neusvleugels en glazen als een spiegel. En krijg er ook nog een etuitje bij. 'En de groeten aan joen pa'.
Met een brok in de keel stap ik de winkel uit. Goh, dat dit nog bestaat.
Drie minuten later parkeer ik de auto naast het theater tegenover het gebouw waar mijn ouders wonen. Ik doe het portier open en pak tegelijkertijd het etuitje met de bril van de bijrijdersstoel. Ik sla bijna de autodeur tegen een klein iel mannetje met een pet diep over zijn ogen getrokken. 'Sorry', zeg ik maar het lijkt of de man mij niet hoort, want hij loopt gewoon door.
Als ik het portier dichtgooi en de auto op slot piep, stopt de man. Hij draait zich om en vraagt in het Engels met Schots accent. 'Did your father pass away?' Zijn blik is serieus. Of mijn vader dood is? Ik schrik. Het zal toch niet. 'Was your father a busdriver? Or a cabdriver?' De vraag is vriendelijk.
'No, my father was a teacher and he is still alive', antwoord ik beleefd, ondertussen beseffend dat dit een erg merkwaardig gesprek is. De man, die een doos met Limburgse vlaai met zich meedraagt, kijkt me aan van onder zijn pet. Ik kan nu zijn hele gezicht zien. Hij heeft iets bekends. 'I'm sure. I saw your father driving with you'. Hij raakt me even aan met zijn hand als afscheid.
Ik staar de kleine man na die richting de achteringang van het theater wandelt. In de lift naar de tweede verdieping waar mijn ouders wonen, komt het pas in me op. Mijn biologische vader. Mijn verwekker. Die was chauffeur. Chauffeur van alles. Vrachtwagen, bus, taxi. Alles net zo makkelijk. Hij vertrouwde mijn broer en mij ooit toe dat hij een nog jonge prinses Beatrix had gechauffeurd en hij gaf er een lachje en knipoogje bij.
Mijn biovader de chauffeur leeft al jaren niet meer. En dan zegt een klein Engels mannetje op klaarlichte dag dat hij met me meerijdt. Ik weet niet wat ik ervan denken moet. Ik schud het van me af als ik voor de deur van mijn ouders sta. Mijn vader slaapt nog. Zijn ademhaling is regelmatig. Voorzichtig leg ik de gerepareerde bril in zijn schoot. Mijn moeder en ik glimlachen. Zeggen niks.
Dan wordt pa plotseling wakker, pakt als eerste z'n bril en zegt: 'Goh wat mooi dat ie is gerepareerd'. Ik snap er niks van. Hoe kan ie dat nou weten? Als ie de bril opzet kijkt pa me lachend aan. 'Precies goed', zegt ie. 'Ik ben weer helderziend'.
Dan valt het kwartje. Dat mannetje. Dat kleine iele kereltje, die mijn overleden biologische vader met me mee liet rijden. Dat was Derek Ogilvie. De Schotse helderziende. De babyfluisteraar. Het televisiemedium. Die trad op in het theater aan de andere kant van de straat. Al weken uitverkocht. Ik heb het gevoel alsof ik in een aflevering van Bananasplit heb gefigureerd.
Achter een dampend bord stamppot wortels met spek en rookworst en vette jus, vertel ik Lientje wat er die middag is gebeurd. Ik verwacht een nuchtere verklaring waaruit blijkt dat het allemaal onzin is en dat ik niet in zulke sprookjes moet geloven. Want Lientje is niet van de andere wereld.
'k Wait nait wa'k dinken mout van dij Derk', zegt Lientje. 'Mor wat ik nou heurt heb'. Ze vertelt het verhaal van een vrouw die in het theater werkt. Ze was in de coulissen aan het werk, als de kleine Schotse man zonder haar te zien in het halfdonker voorbij loopt. Plotseling stopt ie, blijft een aantal tellen staan, draait zich om, groet de verbaasde vrouw en vraagt of ze soms haar man is verloren. De vrouw, nog meer verbaasd, knikt bevestigend.
'He's here', zegt de Schot. De mond van de vrouw valt open, Ze weet niets te te zeggen,
Wat Ogylvie niet weet, of misschien ook wel, is dat de uitvaartplechtigheid van haar overleden man in het theater had plaatsgevonden. Voor de vrouw is haar werk in het theater meer dan werk. Het voelt als thuis. Alsof hij er altijd bij is.
'Tja', zegt, Lientje. 'Sums kin iets wat nait kin. Mor ain ding is zeker. Wat nait kin, is nog noeit gebeurd'.

Erik Hulsegge