Column: Op dood spoor

© RTV Noord
Ik weet nog goed dat ik voor het eerst een trein van dichtbij zag. Dat ik een trein voor het eerst voelde. Dat was op het station van Winschoten. Met mijn hand in die van mijn vader stond ik te wachten tot hij komen zou. Uit Nieuweschans.
Het perron was leeg. Mijn vader pakte zijn portemonnee frommelde er wat in en legde een cent op zijn op hand. 'Kijk', zei hij. 'Als we deze op het spoor leggen dan komt ie er als een stuiver weer af'. Ik begreep niet goed wat hij bedoelde maar ik geloofde hem meteen.
Mijn vader rommelde weer wat in de portemonnee. 'Leg hem er maar op. Maar eerst goed kijken of er een trein aankomt'. Met trillende hand legde ik op de overgang naar het tweede perron het muntje op de rails om gauw weer de hand van mijn vader te pakken. Het duurde en duurde eer een trein in zicht kwam.
Een man met hoed en drie vrouwen met grote koffers én een man met stok en Keeshondje stonden plotseling in gelid aan het spoor.De zenuwen gierden door mijn kleine lijf. Helemaal toen je even verderop het gepiep en gekreun van de spoorbomen die naar beneden gingen kon horen. Om de hoek van het gebouwtje van de spoorbomenman kwam eindelijk de rode monsterkop aan gegleden.
Ik voel nog het trillen in mijn buik en het gekrijs van de remmen. Een paar mensen stapten uit. De drie vrouwen met koffers stapten in. De man met stok en Keeshondje liep met een van de uitgestapte reizigers mee het perron af. Het scherpe fluitje van de conducteur. Het zware geronk van de dieselmotor van de vertrekkende trein kriebelde weer in mijn buik.
De stilte was oorverdovend toen de trein om de bocht bij de melkfabriek was verdwenen. 'Pak gauw de cent', zei mijn vader. Eerst zag ik hem niet, omdat het muntje van de rails was gevallen. Maar half verscholen onder een kiezelsteen lag mijn cent een keer zo groot als voor dat ik hem op het spoor legde.
Het was de enige keer dat ik ooit iets op het spoor heb gelegd. Later als kwajongen speelde ik ook bij het spoor. Het spoor aan het Tranendal. Hutten bouwen in de bosjes of slootje springen over de spoorsloot. Maar als de trein er aan kwam deed ik zonder de warme hand van mijn vader een stap terug.
Keessie niet. Keessie kende geen angst. Keessie legde zijn oor op het spoor om te luisteren of er een trein aankwam. En als de Rode Duivel, wat eigenlijk een Blauwe Engel was, met paniekerig waarschuwende toeter vlakbij was, sprong Keessie er nog net even voor langs.
Mijn hart zat in mijn keel bij deze waaghalzerij. Keessie ging nog verder. Op een mooie woensdagmiddag iets voorbij boer Wagenaar richting sloper Loie Bos op Napels legde Keessie weer zijn oor op het spoor. Zijn opgetrokken wenkbrauwen zeiden dat de trein in aantocht was.
Keessie ging met zijn rooie trui, zwarte trainingsbroek en groenrubberen laarzen midden tussen de rails liggen tot verbazing van zijn vijf vriendjes. Zelfs Henkie zei dat ie dat niet doen moest. Keessie lachte wat, deed zijn ogen dicht en stak zijn tong uit. Of hij zeggen wilde: 'Stelletje angsthazen'.
Een gierende toeter, een enorme rukwind en gedender van de rode dieseltrein en vijf jongens met een bonkend hart in de borst. Toen we onze ogen openden lag Keessie stil op het spoor. Even dachten we dat hij dood was. Maar toen we ons over hem bogen, sprong Keessie plotseling keihard schreeuwend omhoog. Ons de schrik van ons leven bezorgend.
Niet lang daarna verhuisde Keessie. 'Noar Holland' wist Henkie. Nooit heb ik hem weer gezien. De uitgestoken tong vergeet ik nooit meer. Tante Trijn die bij de tante van Keessie bij de Plattelandsvrouwen zat, vertelde dat Keesie opgenomen was. 'Hai ging 's nachts op spoor liggen om zulfmoord te plegen', zei ze met enige meelij in haar stem.
Gelukkig reden er in de nacht geen treinen op het baanvak en vonden twee politieagenten op zoek naar palingstropers hem verkleumd tussen de rails.'Keessie zat eem op dood spoor', zei tante Trijn zonder spoor van emotie. Het laatste wat ik ooit van hem heb gehoord.
'Wat bistoe aan doun den?' Het is de stem van Lientje van beneden. Ze komt net thuis van haar werk. 'Ik zit op beune. Ik zuik mien sinten', roep ik al 'strunend' tussen de boeken, de sjoelbak en mijn oude voetbalschoenen.
Dan vind ik in de doos van de oude schoolfoto's het Rinse Appelstroop-blikje met kwartjes dubbeltjes, centen en een Deense öre met een gat erin. Ik gooi het blikje leeg op het tapijt. En ja hoor. Onmiskenbaar ligt ie er tussen. De platte cent uit mijn jeugd. De cent van het spoor.
Ik laat hem tussen mijn vingers glijden. Ik zie het platte gezicht van Juliana en draai het muntje om. Ik weet niet wat ik zie: Een uitgerekt cijfer vijf. Even ben ik in verwarring. Maar dan zie ik een eeuwigheid terug zijn gefrommel in de portemonnee op het perron voor me.
Die pa van mij. Had ie toch stiekem van een cent een stuiver gemaakt.

Erik Hulsegge

Vrolijk Pasen!