Column: Moi Pieter

© RTV Noord
'Wat is er gebeurd?' Een donker jongetje op rollerskates met een blauwe trainingsbroek en felgroene trui kijkt me vragend aan. 'Daar woont de burgemeester' wijst hij met zijn vinger naar het huis met een grijze auto op de oprit.
Ik sta achter een roodwit lint dat over de straat is gespannen. De straat is de Langeweg in Scheemda. 'Of ik nog even langs Scheemda kon rijden' vroeg een collega. 'Er is iets aan de hand bij het huis van de burgemeester'.
Op de terugweg naar huis heb ik mijn auto in de Langeweg geparkeerd en sta net als het jongetje achter het plastic lint te kijken naar het huis van de burgemeester. Dwars op de
weg en voor het huis staan politieauto's. Het wemelt van politieagenten en agentes. 'Dit is goed mis' denk ik. 'Ik weet het ook niet', zeg ik, tegen het jongetje. Die blijft nog even staan, maakt een pirouetje en rijdt dan weer terug de vrije kant van de straat in.
Ik sta weer alleen. De drang om weg te gaan is groot. Ik wil hier niet staan. Alles zegt dat hier iets vreselijks is gebeurd. Iets vreselijks met de burgemeester.
Vanuit de Mediacentrale krijg ik te horen dat de politie nog niets kan zeggen. Ik bel met de wethouder. Die wil en mag ook niets zeggen. Of ik geduld wil hebben, komt kordaat uit haar mond. Het huis van de burgemeester ligt er plots dreigend verlaten bij.
De schuinoverbuurman drentelt op de oprit. Ik vraag hem of hij weet wat er gebeurd is. Zijn blik is zorgelijk. 'k wait t ook nait. Bin net bie hoes. Zugt der nait best oet. Ast mor nait zo wat is, as in Nij Pekel'. En met emotie in zijn gezicht loopt hij achter het huis.
Een wagen van de doktersdienst parkeert vlak voor het lint. De bestuurder in ambulancekledij en de dokter met dokterstas stappen uit. Het is de huisarts van mijn ouders. Ze groeten vriendelijk. Ik groet terug. Gezegd wordt er niets.
De dokter meldt zich bij een agent die voor het huis van de burgemeester staat. Hij maakt wat handgebaren. De dokter en haar begeleider komen weer terug naar het lint, stappen nog een keer groetend in de auto en rijden weg.
Ik weet dat het heel erg mis is. Ergens hoop dat het toch allemaal wel meevalt .
Mijn gedachten gaan naar de laatste keer dat ik hem zag. Samen liepen we door de winkelstraat terug van de fakkeloptocht door de stad. Een indrukwekkende tocht in het kader van de Samenloop voor Hoop, waar we samen ambassadeur van waren.
In zijn donkergrijze jas met sjaal en zwarte hoed is hij een kop groter dan ik. In het schijnsel van de etalages heeft ie wel iets van Jean Gabin als commissaris Maigret. We kwedeln in het Gronings over de dingen van het leven. Zo links en rechts groet hij een voorbijganger of iemand in een winkel.
De burgemeester vertelt met trots in zijn stem dat hij bezig is met een proefschrift. Een proefschrift aan de Rijksuniversiteit Groningen over crisisbeheersing, zijn stokpaardje als man van openbare orde en veiligheid. Hij is dus bezig naast zijn burgemeesterschap en al die andere dingen die dat met zich meebrengt om een doctorstitel te halen.
Doctor!? Ik kan mijn oren niet geloven. De bewondering voor de man naast mij is nog groter als ie al was. 'Ik gai zo eem van bainen of' zeg ik. De burgemeester niet. Die gaat nog door naar een vergadering van de partij. Die middag was hij nog naar Amersfoort geweest, voegt hij er terloops aan toe. 'Hou dustoe dat?' floept zo maar uit mijn mond.
Hoe hij dat in godsnaam allemaal händelt? Hij kijkt me aan met een schuldige blik. Zijn gezicht is een moment een grimas. 'Ik heb al n moal n woarschaauwen had', zegt ie dan met een ernstige toon in zijn stem. Wat die echte waarschuwing dan is, blijft onbeantwoord omdat hij vertelt dat de dokter tegen hem had gezegd dat ie het rustiger aan moest doen. 'Aans kwam t nait goud'.
De telefoon gaat. Mijn collega vanuit de Mediacentrale. De politie heeft zojuist bekend gemaakt dat de burgemeester is overleden aan een hartstilstand.
Vrijdagmorgen haal ik brood voor mijn ouders bij de bakker onder de toren. De vrouw voor mij koopt twee mokkagebakjes. 'Aans nog wat?'. De vrouw schudt haar hoofd. Bij het afrekenen komt het gesprek op de burgemeester. 'Sneu nait. 't Was zo'n laive man. Ik kreeg dinsdag n appje van mien schoonzusje. Ik kon t aal nait leuven'.
De vrouw achter de balie geeft antwoord. ' Joa man. Tis goud maal', zegt ze met stelligheid 'Zo aine kriegenve noeit weer..'.
Als ik met een puutje met brood door de winkelstraat naar het huis van mijn ouders wandel en voorbij de bloemenzee op de trap van het stadhuis kom, besef ik dat ik dezelfde route loop als die van een paar weken geleden met de burgemeester.
Op het punt waar we toen afscheid namen, komt het beeld even terug. En mijn twee laatste woorden die ik tegen hem zei:
'Moi Pieter…'