Column: Tou eem Hulsegge

© RTV Noord
In het vallen van de avond zit ik aan de picknicktafel in de achtertuin. Lientje is de hort op. Met vriendinnen naar de Nacht van Winschoten. Ik snuif de zomerse avondlucht. Een late bij zoemt rond de hortensia.
De geur van het groen en de bloeiende bloemen doen me denken aan de zomers aan het eind van mijn rooie tienerjeugd. De zon stond dagenlang strak boven het graan, de hete lucht zinderde boven het aardappelveld. En ik werkte in de kartonfabriek. 
In twee ploegen. Met stoere mannen, met norse gezichten. Met namen als Kassie, Willy, Gerlof, Menco en Geert. 'Brandlappen', stuk voor stuk. Zo had Menco de bijnaam Moezenbieter. Volgens de overlevering had Menco een gloeiende pest aan muizen. 
Tussen de vers geperste kartonnen dozen kun je in een kartonfabriek natuurlijk geen muizen gebruiken. Menco was beter dan een kat. Hij had haviksogen en een hondenneus. Plotseling schoot zijn hand tussen het papier en de dozen en hield hij een tel later triomfantelijk een piepende muis in zijn hand. 
Menco keek nog even goed om zich heen of iedereen het wel goed had gezien, bracht in een beweging zijn vuist naar zijn mond en beet in een ruk de kop van de nog levende muis. Achteloos spuwde hij de muizenkop weg en kroop weer achter de machine of er niets gebeurd was.  
Het was hard werken aan de lopende band. Hard werken voor de nieuwe vrijheid. Mijn nieuwe vrijheid. Ik ging het huis uit, wonen in een vijf-onder-een-kap met mijn grote vriend Johan de baggermatroos (inmiddels is hij mijn grote vriend Johan de baggerkapitein). Weg van de warme vleugels van mijn ouders en weg van het dorp. 
Ik als student wilde ook mijn steentje bijdragen aan de nieuwe huishouding der vrijheid en werd daarom een tijdelijk kartonarbeider. Om twee uur als mijn ochtendshift erop zat reed ik terug over het gloeiendhete Zuiderveen via de Garst door de binnenstad. Daar waar de kroeg stond. 
In de hete zomers halverwege de jaren tachtig werkte in cafe 't Pleintje een barman die Zomer heette. Gerrie. Voor de stamgasten: Geert. Geert was een man met lang bruin haar, een open charmant vriendelijk gezicht, uiterst attent, want als jij binnenkwam stond voordat je zat al het biertje dat jij wilde op het viltje. 
En hij rookte Samson shag. Vooral dat laatste was voor mij, als Samsonroker en meesterbietser, dat het maakte dat hij (van mij) de titel beste barkeeper van Grunnen kreeg.
Ook zijn muziekkeus was fenomenaal. Geert Zomer deed zijn achternaam eer aan. Als mijn fiets de Appie voorbij was, hoorde ik de klanken van Waiting in Vain, One Love of No Woman no Cry over de Venne sliestern en waande je je niet onder d' Olle Witte maar in verre tropische oorden. 
Onder de reggaeklanken van de Rastafari der Rastafari's werd er aan de bar gediscussieerd over kernwapens, kruisraketten, over dat de Amerikanen nog veel erger waren dan de Russen. Die discussie stokte overigens als er een man met cowboyhoed binnenkwam met een echte revolver tussen zijn broeksband.
'Waistoe wel wel ik bin?' was zijn standaard norse vraag en Geert zette hem zonder vragen een biertje voor met een glas jenever ernaast. En draaide de elpee de Best of Bob om naar kant twee met Redemption Song. 
Volgens Geert, later ook volgens muziekblad Rolling Stone en nu ook volgens mij is Redemption Song het allerbeste nummer van Bob.
Geert vertelde dat Redemption Song, het lied van verlossing en vrijheid, is gebaseerd op speeches van Marcus Garvey. Marcus wie? Ik had ook nog nooit van hem gehoord. Marcus Garvey was een van de eerste voorvechters van de rechten van de zwarte bevolking van Amerika, toen Martin Luther King nog in de luiers rondliep. 
Garvey was een Jamaicaan en groot voorbeeld voor Bob Marley. 'Emancipate yourselves from mental slavery, none but ourselves can free our mind' is een van de zinnen van Garvey die Marley gebruikt in Redemption Song. 
Ik voelde mijn eigen vrijheid door het café zweven. Helemaal als Geert 'De leste is aine van mie' had gezegd. En ik slingerend naar mijn nieuwe huis der vrijheid reed. 
Hoog boven mij hoor ik het melodisch gezang van een merel. Ik zie 'm zitten in de schemer in het bovenste topje van de spar van de buren. 'Hij is terug', juichen mijn hersenen. Een gelukzalig gevoel spoelt door mijn lijf. Even denk ik Redemption Song te bespeuren in het gezang van de merel. 'Tou eem Hulsegge'.  
Ik krijg trek in een biertje. Ik ga ook maar eens kijken op de Nacht van Winschoten. Cafe 't Pleintje is er jaren niet meer. Maar misschien is Geert er wel. Het is tenslotte al weken zomer. 

Erik Hulsegge

Redemption Song van Bob Marley