Column: Zelf Kamperen

Willem van Reijendam.
Willem van Reijendam. © RTV Noord
'Later, als je in het buitenland gaat studeren, mag je in een tént wonen!' Welk kinderhart zou niet sneller gaan kloppen bij die belofte? Indianen- en bedouïnenbolleboosjes reageren misschien een beetje blasé, maar voor de meeste 'internationaltjes' heeft een tent iets spannends.
Jammer genoeg neemt de liefde voor kamperen met de jaren af. Dat komt natuurlijk vooral doordat kinderen tijdens het opgroeien door hun goedwillende ouders mee worden meegesleept naar opvoedkundige campings zonder WiFi, met alleen een stapel vochtige Donald Ducks. En met zo'n De Waard-tent met 78 haringen en 25 scheerlijnen, die papa en mama pas na zes uur min of meer overeind krijgen, maar dan wel met de voorgevel verkeerd om. Als je dan ook nog eens op een luchtbed moet proberen te slapen naast een broertje dat ligt te snurken als een zeekoe, overdag in de druilregen boswandelingen moet maken en 's avonds eenpansgerechten met stopverfpuree krijgt voorgeschoteld bij het schemerige licht van een olielampje, dan ga je tenten en alles wat daarbij hoort vanzelf haten. Tegen de tijd dat je achttien bent, kun je geen tent meer zien.
Tenten staan voor de mate waarin je de nabijheid van je familie verdraagt. Niet meer de naakte aanrakingen uit je babytijd, maar ook nog niet de muren, met af en toe een raam of deur, die je optrekt als je je eenmaal hebt losgemaakt. Het tentdoek is iets daartussenin. Kamperen is de laatste stuiptrekking van het gezin, voor het uiteenvalt in losse economische eenheden.
Die losse economische eenheden komen vanuit de hele wereld hier studeren. De 'internationals' vinden dan natuurlijk niet zo makkelijk woonruimte, want de schaarste is groot en de kamermarkt verre van transparant. Ze krijgen hier meteen te maken met de brute marktwerking in een imperfecte economie die ze straks op onze 'business schools' nader mogen gaan bestuderen. Met wat geluk vinden ze een treurig studiootje van duizend euro, sommigen mogen logeren bij stafmedewerkers van de universiteit, slapen bij betrokken Groningers die een kamer overhebben of ze mogen 'couchsurfen' bij medestudenten. En de buitenlandse studenten die niks kunnen vinden, moeten een poosje logeren in zo'n universiteitstent of die peperdure hotelboot.
Binnen een halfjaar hebben ze allemaal een kamer. We mogen het nu nog erg zielig voor ze vinden en ook nog eens slechte pr voor de universiteit. Maar reken maar dat ze later, net als de Four Yorkshiremen ('we lived in a shoebox') van Monty Python, zullen opscheppen over de dramatische omstandigheden waarin ze begonnen. 'Ik heb nu een rietgedekte villa, maar toen ik in Groningen ging studeren, moest ik maanden in een tent wonen!' 'In een tent? Geluksvogel! Ik sliep op de bank bij de rector magnificus. Elke ochtend moest ik om zes uur wegwezen, zonder zelfs maar een kopje thee.' 'Sliep? Kon jij slapen? Ik moest de hele nacht rechtop staan in de bezemkast van de theologen. Voor tweeduizend euro per maand.' 'Maar wel binnen dus… Ik heb drie maanden lang moeten ronddrijven in de Diepenring, in een lekke roeiboot, met al mijn studieboeken.' En dan, unisono: 'Maar gelúkkig dat we toen waren!'