Column: Telefoongeboefte
Boven op mijn kamer staat een tafel. Het tafelblad is van glas. Glas van een grote kogelvrije ruit die ooit dienst deed in de Boerenleenbank. Niet kapot te krijgen. Op de hoek van de tafel staat een antieke typemachine, op de andere hoek een oude telefoon.
Zo eentje met een draaischijf en een hoorn. In de ene kant moest je praten, in de ander luisteren. Zo eentje die er alleen maar staat en niet meer rinkelt. Lientje en ik hebben allebei een mobiel. Het abonnement op de vaste telefoon is jaren geleden opgezegd.
Ik heb iets met bellen. Vroeger al. Met Hommo over z'n hondje, met Heronimus over Brechtje en Grietje of met oma over haar duivenhok en volle regenton. Ik belde zelfs de tijd. 002 draaide ik dan en zei een vrouwenstem: 'Bij de volgende toon is is het 8 uur, 12 minuten en 20 seconden.'
Bellen is m'n lust en m'n leven. Laatst stond ik met Lientje door een noodstop op een vliegveld in India. Even m'n broer bellen. Hij nam meteen op. 'Ha kletskop, wat hest nou weer om mans?' Ik vertelde hem dat we al uren op de startbaan stonden in een smoorheet vliegtuig onder een zinderende zon. 'Och, de zunne schient hier net zo haard heur.' Van je broer moet je het maar hebben.
Het mooie is dat ik een beroep heb waarin je veel mag bellen. Moeten ook, want nieuws vraagt tenslotte om bevestiging. Het probleem is dat niemand z'n telefoon meer opneemt. Je verdwaalt in de voicemail. 'Ik ben er even niet. Spreek je boodschap in na de piep.' Als je dat twintig keer per dag hoort, heb je op den duur geen zin meer om na die piep nog iets te zeggen.
Er zijn ook mensen die op hun voicemail alleen hun naam hebben ingesproken. Als je dan belt, lijkt het net of ze de telefoon opnemen. 'Hendrik Kuiper.' 'Ja goeiemorgen mijnheer Kuiper, met Erik Hulsegge van RTV Noord. Ik wil u iets vragen over de…..PIEPPP!!!'
Wat nog erger is, zijn de instanties. Zo belde ik van de week met de ANWB. De man van de post stond eerder die dag aan de deur met een aangetekende brief uit Duitsland. Of ik mijn boete wegens te hard rijden van 268 euro even wilde betalen. En of ik mijn rijbewijs wel wilde opsturen omdat ik een 'Fahrverbot' heb van een maand.
Rijverbod? Rijbewijs opsturen? Ik vertrouwde het niet. Je gaat je rijbewijs toch niet wegsturen en zeker niet naar Duitsland. Ik had eerst Herr Grusel van de Bussgeldstelle van de gemeente Leverkusen gebeld. Ik wou toch even weten hoe het zat. Herr Grusel nam niet op. Die was zeker te 'beschäftigt' met al dat geld van die boetes.
Ik de ANWB bellen. Die weten wel hoe dat zit. Ik bel de klantenservice, Ik krijg zes keuze- mogelijkheden. Ik toets nummertje 6. Vervolgens krijg ik weer vijf keuzes. Ik toets nummertje 5. 'Een moment geduld alstublieft. U wordt zo snel mogelijk geholpen.'
Ik wachten met een mooi muziekje. Drie mooie muziekjes verder. Nog niks. Ineens zegt een vrouwenstem: 'Het is momenteel zo druk dat u wordt geadviseerd om het later nog eens te proberen...'
Bellen blijkt tegenwoordig met al die moderne techniek niet zo makkelijk. Mensen bellen - misschien wel daarom - ook steeds minder. Appen is het toverwoord. Een sms is al uit de mode. 'Makkelk ja.' Een ja of een nee, meestal alleen een smiley. Een fatsoenlijk tweegesprek zit er op de app niet meer in.
Ik probeer het nog wel eens. Met Lientje, met een collega of een vriend van vroeger. Dan hebben we het over Pieter Smit, dat we hem nog steeds missen, over de olievlek van Farmsum of over Zwarte Piet. Als ik eenmaal op de app-stoel zit, ben ik niet meer te houden. Zeker niet als het over de Zwarte Piet-discussie gaat. 'De grieze gaait mie over de graauwe.'
'Voor welke Piet ben jij?' vraag ik aan de andere kant. Je moet tenslotte voorzichtig beginnen. Ik wacht gespannen op antwoord. Maar het gesprek houdt zo maar op. Geen blauwe vinkjes, geen horrorgezichtje of een dikke bruine vuist. Niks.
Daar kan ik me nu zo over opwinden. Dat is toch buiten alle fatsoensproporties? Als je met een gesprek stopt, zeg je toch even dat je iets anders moet doen en neem je fatsoenlijk afscheid. Onder de gehaktbal, aardappels en sperzieboontjes vraag ik het Lientje.
Ze kijkt me aan of ik een oerdomme vraag stel. 'Nee hor, bie appen huft dat nait, doar kin je zo mit ophollen.' Ik schud ongelovig mijn hoofd. Ik voel me een oude man, een fossiel.
Later die avond stuur ik een appje naar mijn broer en vertel dat ik een een rijverbod heb van een maand in Duitsland. Hij is oprecht bezorgd en vraagt of dat rijverbod ook in Nederland geldt. Ik leg hem uit dat ik dat niet weet omdat ik niemand bereikt heb die het wel weet. Ik zet er zo'n geel poppetje achter die zich onder z'n kin wrijft. Zo van: 'Hoe zit dat?'
Geen antwoord. Geen blauwe vinkjes. Geen letter. Geen poppetje of duimpje. Niks. Ik denk nog: broer moet zeker pissen. Vijf minuten later. Niks. Of zal die een grote boodschap afleveren? Een kwartier later. Nog niks.
Ik word boos. Echt boos. Ik dacht dat we eeneiige tweelingbroers waren. Met dezelfde normen en waarden. Eén ziel, één gedachte. Maar hij is dus net alsal het andere asociale telefoongeboefte.
De volgende morgen bel ik mijn broer. Ik ben nog steeds boos. Geven we tegenwoordig geen antwoord meer als we elkaar aan het appen zijn? Uit boosheid praat ik Nederlands. Het wordt even stil aan de andere kant. 'Doe bedoulst gusteroavend?' 'Ja, dat bedoel ik ja!'
Mijn broer begint te lachen: 'Bruier bruier. Nait zo vergrèld. Ik was gewoon in sloap vaaln.'