Column: De stagiair die op een oude fiets naar Nieuwediep ging

© RTV Noord
De bus is op de chauffeur en mij na leeg. Ik zit achterin, een rij voor de laatste rij. Het Pekelder Hoofddiep trekt met al zijn bruggen en verlaten aan mij voorbij zonder dat ik het zie. Mijn hoofd is bij waar ik heen ga. Stadskanaal.
Het kantoor van het Groninger Dagblad om precies te zijn. Het is een maandag in de zomer van 1992, de eerste dag van de rest van mijn leven, een journalistiek leven. 
Ik zei de Pedagogische Academie na zes jaar en zonder diploma vaarwel voor een avontuur bij de kabelkrant. Met vriendelijk toffe Hansie moest ik tekstjes tikken en foto's maken en ze via de computer 'ombatterijen' zodat je ze vervolgens op televisie kon bekijken. 
Wegener Kabel TV heette het fenomeen. WKTV. 'Dobbeljoe-kee-tievie' , zei ik jaren later om een vrouw aan een Californische bar met neonlicht te imponeren. 
Het kantoor aan de Hoofdstraat, aan het kanaal, naast de beddenzaak, waar je prinsheerlijk kan slapen, was ooit een café, maar daar was weinig meer van te zien. Een balie, enkele bureaus en achterin, met een glazen ruit, een kantoortje. 
Aan de balie zat Jolanda de receptioniste, aan de bureaus zaten Otto en Jacob van de reclame en Paul van De Kanaalstreek. Hansie en ik van de kabelkrant zaten helemaal vooraan als twee levende poppen in een etalage.
Uit het kantoortje achterin kwamen luide bekvechtende mannenstemmen. De mannen die erbij hoorden zag ik niet. Een rinkelende telefoon in het kantoortje deed de stemmen verstommen. 'Luc Hier!!!' klonk het bijna boos in de telefoon. 
De andere man kwam een tikje schommelend uit het kantoortje gelopen en gaf een hand. 'Mat Ringers' stelde hij zich voor. Het klonk als de naam van een held in een voetbalstrip.  Even later kreeg ik ook een hand van de man die de telefoon had opgenomen. Zijn ogen keken fel en zijn hand zat als een bankschroef om de mijne. 'Luc Drenthe, welkom! 
Ik die nog nooit een journalistiek artikel had geschreven, die geen enkel journalistiek kneepje kende, werd bij de hand genomen door de oude rot. Ik mocht met Luc mee naar het pannenbier van het Pagecentrum en werd door bouwer Benus en co overladen met cadeaus. 'Mooi mitnemen noar hoes tou', zei mijn mentor. 
Ik mocht met hem lopend naar het gemeentehuis naar het wekelijkse persuur met een burgemeester die Rebel heette en met wethouder en boer Bert Sandee die nog zwetend van het aardappel rooien naar het gemeentehuis kwam. 
Rond de bestuurders verzamelden zich op woensdagmiddag in het gemeentehuis twee meiden van persbureau Palo Alto, een meisje van het Nieuwsblad, soms een radioverslaggever van Noord en mijn mentor en ik.
Tot mijn verbazing was het niet de burgemeester of de wethouder die het hoogste woord voerde. Nee, mijn mentor vuurde in rap tempo de ene vraag na de andere af. En als hij echt in vorm was, beval hij de bestuurders ook nog hoe een probleem op te lossen. Wij andere journalisten waren toehoorders in een steekspel tussen één journalist en een hele gemeente.
In die tijd kwam er ook een stagiair op kantoor. Een lange slungel met blond warrig haar en een bril. Hij kwam van de School voor de Journalistiek en werd in het kantoortje met ruit geplaatst bij de oude rot-journalisten. Niet alleen geplaatst. Hij werd ook gemangeld.
De jongen was geen prater. De twee mannen sprongen zonder mededogen, als een hongerige leeuw op een antilope, bovenop de stagiair. Hij moest de kopjes koffie regelen, kadetjes halen bij de Aldi, de stukken van het gemeentehuis halen, die zoals de twee wel wisten, pas een dag later klaar zouden liggen en hij er dan nog een keer heen moest. 
Op een winderige woensdag werd de jonge leerling-journalist naar Nieuwediep gestuurd. Er zou een bom uit de Tweede Wereldoorlog liggen. Het was windkracht 8 en de regen striemde tegen het raam. De lange jongen had nog geen rijbewijs. 'Hier is nog wel n fietse.'
Achter uit het schuurtje van het kantoor haalde een oude rot, onder het stof, een oude herenfiets. De banden waren nagenoeg leeg, een trapper was stuk en het stuur stond scheef. Ik keek hem met medelijden na door de etalageruit. Voorovergebogen tegen de stormachtige wind met regendruppels op zijn bril, dik tien kilometer naar Nieuwediep. 
Toen ik om half zes in het donker in de bus langs het kanaal naar huis reed, zag ik hem bij de Gele Klap lopen in het licht van een etalage. Doorweekt, met de fiets aan de hand. De volgende dag vertelde hij dat er in geen velden of wegen een bom was te bekennen.  
Een jaar later verliet ik het kantoor aan het Stadskanaal om via Veendam, Winschoten, Dagblad, Nieuwsblad, bij Noord te belanden. Daar kwam ik mijn oude mentor weer tegen. Hij was inmiddels correspondent van Stadskanaal voor Noord. 
Aan zijn gevel van zijn huis aan de Engelandlaan een grote lichtbak waarop in koeienletters stond geschreven. 'Persbureau Luc Drenthe. Voor al uw primeurs' 
De oorlogsbarak in Sellingen, de vloeivelden van Avebe, de vervuiling van het Ceresmeer. Mijn oude mentor zat er bovenop. Tot nijd van vele bestuurders en ambtenaren. Zijn allergrootste primeur was de sluiting van Philips, het bedrijf, het Stadskanaalster bolwerk waar hij zelf ooit jaren voor had gewerkt. Hij sprak de historische woorden toen hij opgewonden de redactie van Noord belde: 'Hai gaait dicht.' 
Mijn oude mentor is nu 90 jaar. Nog steeds gaat hij naar persuurtjes. Nog steeds belicht hij op Facebook het nieuws van Stadskanaal en Westerwolde. Een paar maanden geleden werd hij in de garage door zijn eigen auto omver gereden. Zijn ene been aan gort. 
Maar zelfs dat krijgt hem niet klein. Vorige week belde ik hem op of hij niet mee wilde werken aan een uitzending van de Noordmannen. Dat was prima. 'Mor e, ik heb nog eem wat. Op Knoal komt n natuurbegroafploats. Das mooi nijs, dat is ook wel wat veur Noord.'
Old soldiers never die. 
Nu vraagt u zich misschien af wat er geworden is van de stagiair die op de oude fiets naar Nieuwediep ging. Hij is inmiddels adjunct-hoofdredacteur van het Dagblad van het Noorden en komt met de ene na de andere primeur uit de medische wereld.