Column: De dakloze onder de kerstboom

© RTV Noord
Omdat er met Kerst een Verlosser is gekomen die de wereldproblemen op Zijn schouders neemt, mogen wij stervelingen ons concentreren op de kruimels. Kreupelen, blinden, daklozen, dat werk. Ook onze koning zei het nog: een betere wereld begint bij ons om de hoek.
Juist dezer dagen zijn we extra bevattelijk voor dat sentiment, dat pas in de loop van januari, als alle kerstverhalen weer zijn opgeborgen, plaatsmaakt voor onze vertrouwde zelfzucht. Daarom is het ook verstandig geen langdurig 'commitment' aan te gaan met ons geweten, maar het te houden bij behapbare kortetermijncontracten: een tientje voor de krantenbezorger, een bemoedigend gesprek , mét een fooi, voor de verkoper van de daklozenkrant en een telefoontje met een eenzame tante. We moeten vooral niet verder willen springen dan onze polsstok lang is. Zoals Gerard Reve in ander verband al opmerkte: God heeft Zijn lichtjaar, wij onze centimeter.
Dat geldt natuurlijk ook voor het geval van die jonge dakloze die een paar weken geleden door een sociaal bewogen fotograaf werd aangetroffen in het Hoofdstation. Een prachtig plaatje: zo'n zielig hoopje mens aan de voet van een grote, zij het monsterlijke, kerstboom in de majestueuze stationshal. Het beeld bewoog een menslievende hotelmanager tot het aanbod om die jongen een paar dagen te laten logeren. (Of dat nou allemaal een klein beetje geënsceneerd was of niet, doet er hier even niet toe, het gaat om het verháál, net als in Lucas 2:1-20). Die jongen verblijft dus al een paar dagen in een hotelkamer, met ligbad en apart toilet, linnenkast, een tv en een heerlijk zacht bed.
Dat is ongeveer de lengte van de polsstok van een hotelbaas. Dat is wat hij voor die jongen kan doen. Een paar daagjes logeren en dan, hup, de straat weer op, hopelijk in handen van de daartoe strekkende instanties. Wel een beetje ingewikkeld dat uitgerekend hij strakjes een eind moet maken aan de fijne logeerpartij en moet zeggen: 'Het is mooi geweest, ik heb mijn plicht gedaan, Kerstmis is voorbij, nou moet een ander het stokje maar weer overnemen, zet 'm op jongen.' Je zou bijna spijt krijgen van je goede bedoelingen wanneer je beseft dat je iemand nooit helemáál kunt helpen. We vertillen ons zelfs aan de kruimels die die Verlosser voor ons had laten liggen. Gelukkig ebt ook die spijt in de loop van januari wel weer weg.
Het is hoe dan ook veel bevredigender om je letterlijke naaste te helpen, iemand die je min of meer kent, die je kunt zien en aanraken en wiens kegel je desgewenst kunt ruiken, dan de slordige zeven miljard naasten buiten ons blikveld, wier lot grotendeels buiten onze macht ligt. Natuurlijk, je kunt geld overmaken voor Syrische vluchtelingen, de hongerende bevolking in de Centraal Afrikaanse Republiek of Roemeense kindertehuizen, maar dat voelt toch een beetje schraal. Dat is meer de polsstok van de Verenigde Naties. Een biertje kopen voor een dakloze of een taart bakken voor die verwarde buurvrouw, dat geeft een veel lekkerder gevoel en dat mogen we onszelf best gunnen. Het leven is zo al moeilijk genoeg.
Koning Willem-Alexander noemde zelf het voorbeeld van Kleine Huisjes, een dorp in De Marne, waar de inwoners zo goed voor elkaar zorgen. Daar begint een beter Nederland, zegt hij. Misschien kan onze dakloze daar ook terecht. Kerststal en kribbe zijn allang opgeruimd, in de herberg is geen plaats meer, maar in Kleine Huisjes is altijd ruimte.
Willem van Reijendam