Column: Heilig vuur
Er zit veel Pasen in de lucht dit jaar. Niet alleen dankzij de talrijke Passions, Passionen en paasbrunches, ter viering van de herrijzenis van Christus, maar ook door de rook van Duitse paasvuren, die lekker langs de grens in de oostenwind staan te walmen.
Van onze eigen paasvuren merken we weinig, want die zijn er nauwelijks. Vanaf het moment dat de 'veiligheidsregio's', die tenslotte ook graag hun partijtje meeblazen, deze brandstapels in verband met de droogte gingen afraden, kon je erop wachten dat de gemeenten ze inderdaad zouden verbieden. Niemand wil de schuld krijgen van een natuurbrand als gevolg van een overgewaaide vonk. En daar hebben de gemeenten wel een punt, vooral gelet op de religieuze kalender: het feest van de overgewaaide vonk, met alle gevolgen van dien, is tenslotte eerder Pinksteren dan Pasen. Of later eigenlijk en in elk geval niet op dezelfde dag.
Maar intussen zitten we dus mooi in de rook, want Duits tuinhout wil wel fikken en dat gaat niet zonder roet, as en ander fijnstof. Die rook van het paasvuur is zoiets als de schillen en de dozen van het aangenaam verpozen: lusten en lasten zijn ongelijk verdeeld. De één geniet van het vuur, de ander loopt te hoesten in de rook. En de ijzeren 'wet van het kampvuur' luidt: die rook komt altijd jouw kant op, waar je ook zit. Onze kant dus. We waren afgelopen week toch al zo geplaagd door het fijnstof van de 'blazers' van ESD in Farmsum en de pollen van de uitbottende natuur, maar dat kan onze oosterburen natuurlijk geen bal schelen. Die staan lekker aan de oostkant van hun paasbult met een biertje in de hand naar ons te zwaaien en zijn intussen mooi van hun oude hondenhok en tuinsnoeisel af.
Wie wel eens een avond in de vlammen heeft gestaard, weet dat een vuur bijna iets levends is: het wordt geboren, het beweegt, het vreet om zich heen, het mag zich graag reproduceren en ten slotte sterft het. Het is geen wonder dat er een heilig tintje aan zit, al was de brand in de Notre-Dame dan weer wat veel van het goede. Opmerkelijk trouwens dat er in een mum van tijd een miljard op tafel lag, allemaal van het grootkapitaal, om de kerk te herbouwen. Het leidt tot allerlei verontwaardiging ('Het Vaticaan is rijk genoeg', 'Waarom moet het geld naar stenen in plaats van naar arme mensen', 'Ze hebben indertijd nog mijn voorouders verbrand'), maar het is heel wat beter besteed dan aan de oeverloze Groningse aardbevingsbureaucratie.
We willen wel het vuur en niet de rook. En dat vuur dan liefst ook nog in een behapbare korf of haard en desnoods in het open veld met emmertjes water onder handbereik en véél veiligheidsvoorschriften. Alles om te voorkomen dat het uit de hand loopt. We spelen dermate prudent met vuur, we laten zo weinig aan het toeval over, dat een ramp er nauwelijks meer in zit. Maar een wonder als de herrijzenis kunnen we dan óók vergeten.
Natuurlijk moeten gemeenten voorzichtig zijn met die paasbulten, maar het kan ook te voorzichtig. Heilig vuur moet je een beetje in de gaten houden, maar niet verbieden. En voor wie wil gaan klagen over fijnstof: als je vuur wilt, moet je de rook voor lief nemen. En voor volgend jaar hopen op westenwind…
Willem van Reijendam