Column: Writers Block

© RTV Noord
'Hebben ie ook wel es zo'n schrieversblok?' De vrouw met bril kijkt me nieuwsgierig aan, ondertussen neemt ze een trek van haar sigaret. Ik weet even niet wat ze bedoelt. Maar ze vult zelf al aan: 'Of hou nuimen ze dat ook alweer wanneerst t nait meer waist wat te schrieven?'
'n Writersblock', zeg ik. 'Nee man gelukkeg nait. Vot eem ofkloppen!' en ik tik met de knokkels van mijn rechterhand tegen het hek waar we tegenaan staan. Ik zie de vrouw, die haar bril terloops terugduwt op haar neus, denken.
'Beter om', zegt ze dan. 'Want ik vin t knap hor, elke week zo'n stukje. Ie mouten t mor bedinken..' Ze drukt haar peukje uit, gooit 't in de afvalbak en verdwijnt in het feestend gezelschap.
Het schiet me ineens te binnen dat ik haar heb voorgelogen. Een keer wist ik niks meer te schrijven. Mijn hoofd was leeg. Schier leeg. Er wilde geen gedachte in en er kwam ook geen gedachte uit. Dat gebeurde in Veendam, in het kantoor van het Nieuwsblad. Ik schat zo'n 25 jaar geleden.
Het kantoortje zat even voorbij waar nu theater Van Beresteijn is. Ik was toen sportmedewerker van het Nieuwsblad van het Noorden, 't Nijsblad. Elke zondag moest ik ergens in het zand, in de klei of in het veen naar een voetbalwedstrijd om er voor de krant een verslag van te maken.
Van Sellingen tot Woldendorp. Van de Bravery Nova Zembla Combinatie tot aan de Pekelder Boys.
In weer en wind stond ik met blocnote en potlood aan de kant. Die middag, een steenkoude zondag aan het einde van november, was ik in Sellingen geweest. Ik graaf in mijn geheugen tegen wie de thuisploeg gespeeld zou hebben. Hoe ik ook graaf, het komt niet boven borrelen.
Wat ik nog wel weet is dat het zo verschrikkelijk koud was, dat ik niet meer kon schrijven. Geen gevoel in de handen, de vingers voelden afgestorven.
En wat ik ook nog weet is dat het zo eindigde als het begon. In een troosteloze 0-0. De toeschouwers dropen al ver voor het einde af naar huis, naar de warme kachel of naar de kantine voor een kop koffie of iets sterks. Op de terugweg was ik nog ver voorbij Jipsinghuizen bezig om een beetje warm te worden.
In het kantoortje in Veendam was Harm Lubbert, zoals altijd, druk aan het tikken. In het tweevinger-ritme leek het of hij steeds sneller ging. Ik pakte een kop koffie uit het keukentje en ging achter mijn computer zitten. Ik nam een slok koffie voor het eerste begin.
Alles wat er kwam: niks. Op de papiertjes in mijn blocnote kon ik nog net de opstelling lezen, maar daarna was het gekras niet meer te ontcijferen. Ik schoof de stoel aan, een diepe zucht, vingers boven het toetsenbord. Weer kwam er niks. De paniek sloeg toe. Woest door deze gedachte sloeg ik hard met de vuist op het bureaublad.
Het getik van Harm Lubbert staakte. 'Wilt nait?' vroeg mijn vriend en collega. Ik legde uit wat er aan de hand was. 'Most eem n endje lopen goan...' Ik keek hem aan of ik het in Keulen hoorde donderen. 'Waistoe wel wat veur weer dat t boeten is?' zei ik geïrriteerd.
'Wait ik. Mor dou nou mor. Ik zeg die t ja. Dat waarkt.' Buiten was het pikkedonker en de regen sloeg tegen het raam.
Ik zuchtte nog eens diep. Een gedachte over de voetbalwedstrijd in Sellingen kwam er nog steeds niet. Met tegenzin trok ik mijn jas aan en liep ik even later over het Prins Hendrikplein, langs het kantoor van het Groninger Dagblad en Veendammer.
Het kantoor waar ik ook had gewerkt met mensen als Janneke Vos, Arien Prins en Jan Schlimbach. Er brandde licht, maar er was niemand te zien.
Ik liep verder door de verlaten straat. In de verte onder het licht van een lantaarnpaal doemden de contouren op van een man met een hond. De man, niet zo groot, trok een beetje met zijn ene been. De hond ging vrolijk snuffelend voor hem aan.
Ze kwamen mijn kant op. De hond, een Golden Retriever, was blij dat hij iemand tegenkwam. En sprong tegen mij op. 'Of Nilsson! Of!! riep zijn baas van ver. De stem kwam me bekend voor.
Eenmaal dichterbij herkende ik de man meteen. Het was Henk Nienhuis, de man van de sportclub Veendam. De boerenzoon van Bunermond, de oud-voetballer, trainer en later nog directeur van de Langeleegte.
'Hai wait nait beter', zei hij wijzend op zijn hond. 'Net as zien boas'.
Nienhuis wist (nog) niet wie ik was. Ik mocht toen alleen maar stukjes schrijven over de kelder van het amateurvoetbal.
Nienhuis keek me aan, kneep zijn ene oog een beetje dicht en vroeg: ' 'Scheelt der sums wat aan mejong?' Ik moest het kwijt en vertelde hem wat me overkomen was. De stilte bleef even tussen ons hangen. 'Dink mor aan de voebalschounen van Jan Redmeijer', zei hij toen.
'Jan Redmeijer!!???' vloog het verbaasd uit mijn mond.
Jan Redmeijer van Bato uit Winschoten speelde in de jaren tachtig voor de sportclub Veendam zeven wedstrijden in de eredivisie. Jan was een spits van twee meter lang met voeten als oorlogsschepen.
Aan het St. Vitusholt in Winschoten 'knapde' Lange Jan er dertig in het seizoen in. Aan de Langeleegte wou hem dat niet lukken. Zelfs geen enkel doelpunt was hem gegund.
Het verhaal ging dat Jan twee voetbaltassen had. Veur elke voetbalschoen eentje. Zijn voetbalschoenen, maat ver boven de 50, waren zo groot dat ze niet in één voetbaltas pasten.
Nienhuis was inmiddels doorgelopen. De hond blij snuffelend voor hem aan. Hij draaide zich nog een keer om en riep, 'As dij journalisten t nait meer wozzen, schreven ze altied over de grode vouten van Jampie'. En Nienhuis stak een arm omhoog als afscheid.
Op de terugweg naar het kantoor moest ik denken aan Harm Scheper, de trainer van Sellingen die fan was van de popband Jethro Tull, aan Iwan Veerbeek, de zoon van de slager van Sellingen die een varken met een hand slachtte, aan spits Bert de Roo, die de strafschoppen altijd met de ogen dicht nam en aan leider Appie Busker, wiens pyjama dezelfde kleuren had als zijn cluppie Sellingen: geel en zwart.
Terug in t kantoortje 'rappelde' ik het stukje over de 0-0 van Sellingen er in een keer uit. Een writers block heb ik daarna nooit meer gehad. Met dank aan Mister Veendam. Met dank aan Henk Nienhuis.
Nu ik dit schrijf moet ik toch weer denken aan de voetbalschoenen van Jan Redmeijer. Zou hij zijn oude voetbalschoenen nog op zolder hebben staan?
Ik stel me voor van wel. In twee dozen. In elk een schoen.
Erik Hulsegge