Inwoners wilden betere communicatie na beving bij Westerwijtwerd

© Venema Media
Inwoners van de provincie Groningen hadden na de beving van 3.4 bij Westerwijtwerd beter geïnformeerd willen worden over de gevolgen.
Dat blijkt uit onderzoek van RUG-onderzoekers Tom Postmes en Katherine Stroebe. Het duo voert een langlopend project uit over de nasleep van aardbevingen.
De onderzoekers hebben na de aardbeving bij Westerwijtwerd een vragenlijst verspreid, die door 4.803 mensen is ingevuld.

Hoe herken je schade?

Inwoners willen na een aardbeving vooral handelingsperspectief, zeggen de onderzoekers. Bewoners willen niet alleen duidelijkheid over hoe ze schade kunnen herkennen, maar ook over hoe ze dit kunnen melden.
'Het liefst zien inwoners ook dat een deskundige zo snel mogelijk langskomt om te beoordelen of de woning nog wel veilig is na een beving', zegt Postmes.

Geen acute hulp

Uit de conclusies blijkt ook dat vrijwel niemand directe hulp nodig had na de aardbeving bij Westerwijtwerd. Wel werd de beving in de gemeenten Loppersum, Het Hogeland en Groningen gevoeld.
In Loppersum werd meer dan de helft van de bewoners wakker van de beving. In Groningen en Het Hogeland was dit ongeveer een derde van de inwoners.

Terugkoppeling

De uitkomsten van het onderzoek worden teruggekoppeld aan de betrokken instanties. Postmes en Stroebe gaan onder meer om tafel met de Veiligheidsregio Groningen, het KNMI en het Staatstoezicht op de Mijnen.
Allen worden ze bijgepraat over hoe communicatie na een beving soepeler kan verlopen en hoe deskundigen sneller worden ingeschakeld.

Langdurig onderzoek

Sinds 2016 doen Postmes en Stroebe onderzoek naar de gezondheid, het veiligheidsgevoel en toekomstperspectief van inwoners van alle Groninger gemeenten.
Het onderzoek, dat Gronings Perspectief heet, wordt uitgevoerd in opdracht van de Nationaal Coördinator Groningen en in samenwerking met het Sociaal Planbureau Groningen. Om de gegevens te verzamelen, gebruiken ze vragenlijsten die worden verstuurd aan duizenden Groningse panelleden.
Het onderzoek loopt nog tot en met 2020.