Koningsjaren deel 4: Het rauwe levensverhaal van een kleine grote Groningse heldin

© RTV Noord
Verbitterd nam de familie op een tochtige novemberdag afscheid van de bekeerde Derk Koning, op de begraafplaats van Wagenborgen, nog geen tweehonderd meter van de Gereformeerde Kerk. 'En dat veur ain rooie', spuugde Hennie kwaad op het grindpad.
Diezelfde dag nog opende ze de doos met persoonlijke spullen van haar pa. 'Kiekst doe doar moar noar', had haar moeder haar verdrietig toegemompeld bij de borrel in het huis van Trijn in Scheemda.
In dat oude houten kistje vond Hennie getuigenissen van het bijna onzichtbare leven van haar pa. Een speldje van een gebroken geweertje. Een pas waarop stond dat hij consul was geweest van de voetbalbond. Een perskaart van De Waarheid. Verbaasd keek ze op naar Trijn. Die haalde haar schouders op. 'Wie hebben onzent nooit echt kent.'
Moeke Koning haalde met een pijnlijke blik haar schouders op. 'Hai zee nooit wat.' Die pijnlijke blik verdween niet meer van haar gezicht. Snel daarna werd ook moeke Koning geveld door de gevreesde ziekte. Binnen een jaar lag ze op dezelfde begraafplaats in Wagenborgen.
Met blosjes op de wangen kondigde Anja op een zondagochtend haar eerste verkering aan. Die had ze de afgelopen weken ontmoet in Tivoli. Hennie zag de twinkeling in de ogen van haar dochter. Die herkende ze van zichzelf, toen ze Aldert ontmoette. 'Nuig hom moar laiverd', zei ze zacht, roerend in de pan hachee.
Aldert zette drie weken erop twee extra flesjes bier koud in de kelder. Het hele gezin wachtte opgewonden op de komst van het nieuwe familielid. Hij zou komen eten, waarna het jonge stel naar Tivoli zou gaan om te dansen. De bel ging. Anja sprong op en vloog naar de voordeur. Hennie en Aldert hoorden een timide, jonge mannenstem. Een lieve jongen met blond haar en leren jack stapte de keuken binnen. Hij stak zijn hand uit. En zei vriendelijk tegen Aldert: 'Freut mich!'
Verward had Hennie de jongen ranja inschonken en gevraagd of ze in Duitsland ook aardappels aten. Anja had Helmut vol schaamte direct na de vla meegetrokken richting Eideweg en de glazen dansvloer van Tivoli.
Eenmaal met z'n tweeën schudde Aldert met zijn zoveelste peuk in de mondhoek moedeloos het hoofd. 'Ain Duutser. Ain Duutser.' Hennie wist van zijn moeilijke jaren in Walsrode. Maar wat er in die jaren precies gebeurd was, had haar man nooit met haar gedeeld. Met niemand eigenlijk. Als er een documentaire op de televisie was over die periode, vluchtte hij steevast de tuin in. Ook al was het hartje winter. Ook al was alles wit en hard van de vorst. En nu had er een Duitser aan zijn eettafel gezeten.
'Doar kin hai toch niks aan doun', had Hennie sussend gezegd. Ze zag de pijn in zijn ogen. Begreep hem. Maar haar dochter ook. En fluisterde naar haar man 'Aander lu binnen ook lu.' De verkering duurde bijna een jaar. Uiteindelijk begon Aldert de jongen zelfs te mogen.
Op een zaterdagnacht schrok Hennie wakker van de voordeurbel. Ze dacht eerst te dromen maar hoorde het felle geklingel dwars door de slaap heen. In haar duster stommelde ze met het hart in de keel de trap af. Ze had Anja niet thuis horen komen, maar had wel gezien dat haar slaapkamerdeur dicht was.
Zenuwachtig opende ze de voordeur. Daar stonden twee agenten. Helmut was die nacht op zijn motor terug naar Hamburg gereden. Op de oprit naar de rijksweg 42 was het misgegaan. De automobilist die hem had geschept was huilend naar Zuidbroek gelopen om hulp te halen. Maar de ambulance was te laat geweest. In de binnenzak van zijn gescheurde leren jack hadden ze een briefje gevonden met daarop de naam van zijn geliefde. In het Duits.
Als rouwverwerking begon Anja te corresponderen met Helmuts ouders, Hannelore en Wilfried. Zo heelde ze ook langzaam de pijn die haar vader had geleden in de oorlogsjaren. Er ontstond zelfs iets van een vriendschap tussen haar ouders en die van Helmut.
Een jaar later ontmoette ze haar aanstaande man. Trouwde. Kreeg twee kinderen. En betrok met haar gezin een huis in Schildwolde. Het waren de jaren '70. Hennie bloeide helemaal op tussen haar kleinkinderen. Ze organiseerde dagjes naar de dierentuin in Emmen. Naar de meikermis. Zelfs naar de Famila in Leer. En de sinterklaasavonden waren onvergetelijk. Maar soms voelde ze zich ongemakkelijk. Alsof er iets broeide dat ze niet kon zien maar wel kon voelen.
Ze zag haar dochter veranderen. Opgesloten in een huwelijk waar er geen ruimte was voor nieuwsgierigheid en onafhankelijkheid. Begin jaren '80 kondigde Anja haar scheiding aan. Aldert reageerde verbitterd. 'Noa alles wat wie doan hebben.'
Vol schaamte verzwegen de twee de scheiding van hun dochter voor de familie, de buren, het dorp. Maar Hennie herkende zichzelf in haar dochter. Dacht vaak, vlak voor het slapengaan met tranen in haar ogen, aan haar 'aigenwieske'. En voelde ergens dat het beter was zo. Voor iedereen.
Hennie stond de was te strijken. Aldert was al de hele ochtend in de tuin aan het werk. Sinds zijn zware hartinfarct vorig jaar zat hij in de WAO. Was hij gestopt met roken. En had hij Hennie beloofd zich niet meer zo druk te maken om alles. 'Denk om dien haart', zei ze desondanks nog vaak.
Normaal kwam hij altijd voor een kop koffie en een plak koek even bij haar zitten. Het was de enige luxe die ze nog hadden. Maar vandaag kwam hij niet. Bezorgd zette ze de strijkbout op de plank, deed haar schort af en liep naar buiten. Waar ze ook keek, geen Aldert. Ook buurvrouw Pie had hem niet gezien. 'Meschain is hai ien schuurtje,' knikte ze met haar rokerige stem over de heg richting hun garage.
Hennie wrikte de klemmende zijdeur open en stapte naar binnen. Daar vond ze hem. Op de grond tussen de Volkswagen Derby en de werkbank. Als een gapend gat tussen de gelukkige tijd die achter haar lag, en de eenzame jaren die haar nog restten op de Groningse grond. Ze stroopte haar mouwen op, hurkte, aaide voor de laatste keer haar man door z'n rode haar en riep met gebroken stem naar buurvrouw Pie 'Kist ambulance bellen? Aldert is nait goud.'
Daar op de vloer van de door Aldert zelf gebouwde garage, aan het einde van de oprit van Noorderweg 80 in Siddeburen, voelde Hennie Koning zich voor het eerst in haar leven totaal verloren op deze wereld. En kon ze niks anders dan heel lang, heel hard huilen.