Column: Wat niet mag

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Ik weet niet of u dat gevoel wel eens heeft. Ik denk het wel. Maar iets doen wat niet mag heeft voor mij iets aanlokkelijks. Iets wat soms sterker is dan mezelf. Een kick die de adrenaline door je aderen laat vloeien. Dat begon al toen ik nog een 'leutje rooie' was.
Op woensdagmiddag in blauw trainingspak en groene rubberen laarzen appeltjes gappen bij Schuit. De kruidenier en taximan van het dorp had achter zijn huis een boomgaard met appels en peren. Appie, Hannes, Japie, Henkie, Sjonnie en ik loerden dan eerst in de winkel of het druk was en wij de kust vrij hadden om de boomgaard in te sluipen.
Dan hup over de sloot, door de struiken wringen en dan zo snel en zo veel mogelijk appels van de bomen trekken. De grootste durfal, meestal Appie, klom zelfs in de boom voor de beste appels. Dan hup weer terug over de sloot. Dat ging wel eens mis met al die appels voor je buik gestapeld in je trainingsjasje. Het gevolg was een kletsiepoot of nog erger: een nat pak.
Wie de meeste appels had gepikt, was de man. Voor de vorm namen we ook een hap, want echt te eten waren die zure krengen niet. Het gevolg was dat de appels achteloos in de sloot of op het dak van de kerk werden gegooid. De kick dat we de appels ongezien hadden weggesnaaid was er niet minder groot om. 
De volgende dag werden we met een ferme tik met zijn trouwring op het raam van de schooldeur door hoofdmeester Garrel van het schoolplein geplukt. Hij wist precies te vertellen hoe laat en wie er de boomgaard van Schuit hadden geplunderd. En moesten we de volgende vrije woensdagmiddag duizend keer 'Ik mag geen appels pikken' in een schriftje schrijven. 
Ook gingen we stiekem op het stro van boer Boekhorst of boer Vinckers. Die hadden na de graanoogst de kapschuren tot aan de nok gevuld met stro. We wisten dat de bult met stropakken streng verboden gebied was en dat de boeren en de knechten 'aarms as poaskestoeten' hadden waarmee je een flinke pak rammel kreeg als je werd gesnapt. 
De stropakken lagen nauwelijks gestapeld in de schuur of wij zaten op acht meter hoogte in het stro hutten, verbonden door meterslange gangen, te bouwen. Of als er meisjes mee waren speelden we '1,2,3,4,5,6,7….Wie mag ik een kusje geven?' De grootste, sterkste en oudste jongens, waar ik niet toebehoorde, hadden op onverklaarbare wijze altijd de eer.
Totdat het gezicht van boer Boekhorst boven in het stro verscheen. De club, zocht begeleid door het gillen van de meisjes, in paniek een veilig heenkomen. Op acht meter hoogte is dat niet zonder gevaar, Zo sprong Sjonnie in paniek acht meter naar beneden en belandde op het beton van de schuurvloer. We dachten even dat ie dood was. Maar Sjonnie stond weer op en rende als een haas het veilige mais in. En zo hebben we nog veel meer dingen uitgevreten die niet mochten. 
Wat ik nog nooit gedaan heb, is aan de noodrem van de trein trekken. Dat mag natuurlijk helemaal niet en is bovendien levensgevaarlijk voor anderen. Toch stiekem als ik in de trein zit, is er zo'n neiging. Zo'n drang om zonder dat iemand het ziet aan de noodrem te trekken.  
Ik ben niet de enige want er zijn mensen die zich niet kunnen inhouden en in een vlaag van overmoed, van gekke gekkigheid er toch aan trekken. Ik kon me van de week ook niet meer inhouden, het was sterker dan mezelf. En dat ging helemaal mis. 
We waren naar Stad geweest voor een hapje en een drankje. Dat drankje was een biertje of tien in het café. Dat zeg ik altijd als het er waarschijnlijk nog meer zijn geweest. Geert en Harm Lubbert waren ook mee. En aangezien die er niet in spugen, komt 'tien-plus-bier' dichter bij de waarheid. 
In de trein terug naar Winschoten was het niet druk maar met ons drieën zat de stemming er goed in. De verhalen over vrienden van vroeger die mee surften aan de buitenkant van de trein of die aan de binnenkant in slaap waren gevallen en die al slapend drie keer heen en weer waren gereisd tussen toen nog Nieuweschans en Stad.   
Ineens, zo net voorbij station Scheemda, kregen we het over de noodrem. En vertelde ik van mijn geheime noodremneiging. 'Duurfst nait' zei Geert. Ik, vol bier en bravoure, gaf het gevatte antwoord: 'Zeg nog n moal, da'k nait duurf…' Dat was niet tegen dovemansoren gezegd. Geert en Harm Lubbert zeiden in koor: Duurfst toch nait?. Ik weet niet wat me bezielde maar ik liep naar de noodrem voor in de coupe en ter hoogte van Tranendal kwam de trein met gierende wielen en een keiharde schok tot stilstand. 
Ik kon me nog net vastgrijpen aan een leuning van een stoel, anders was ik door de trein gevlogen. Gauw voegde ik me weer bij de geschrokken Geert en Harm Lubbert. 'Wie hebben niks doan hor', siste ik toen de deur openschoof en de conducteur met pisnijdig gezicht de coupe inkwam. 
'Waar zijn we mee bezig heren!?', klonk de ijzige stem van de Arriva-man. 'Wij weten van niks. Dat hebben wij niet gedaan. Dat waren anderen', zei ik met een stalen gezicht. De conducteur kreeg een nog bozere grimas.
'Ik geloof niet dat dat zo is', zei hij bulderend. 'Sterker nog, ik weet heel zeker dat het niet zo is…' Geert vroeg hem met benepen stem 'hoe hij dat dan zo zeker wist'. 
De man keek hem vernietigend aan: 'Jullie zijn namelijk de enige in de hele trein... '
Op het station in Winschoten werden we opgewacht door twee agenten en moesten we mee naar het bureau. We werden op bevel van de officier van dienst alle drie in een cel gestopt, zodat we die nacht onze zonden konden overdenken. 
Daar lag ik zonder schoenen en een riem in mijn broek op een bruine gevangenisbrits. En viel tenslotte beneveld en schuldig in slaap.  
De volgende morgen werd ik wakker in mijn eigen bed. Ik had alles gedroomd...

Erik Hulsegge