Column: Zij ging vreemd

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Soms zie je iets zonder het te willen zien. Je oog gaat er naartoe zonder dat jij dat wil. Bijvoorbeeld een televisie in een kroeg. Je bent met een goed glas bier in een goed gesprek, in bijzonder goed gezelschap, en toch dwaalt je blik af naar die rot tv.
Maar het kan erger. Je rijdt rustig over de snelweg als er aan de andere kant van de vangrail een ongeluk is gebeurd. Je denkt nog: dat wil ik niet zien. Maar als je ter hoogte van al die gebotste auto's bent, ga je toch kijken. 
Zo reed ik een keer in een flauw zonnetje op mijn gemakkie door de Molenstad. Ter hoogte van de Spar zag ik in de verte een moeder eend met acht kleine eendjes de weg oversteken. De auto voor mij is er al heel dichtbij. 'Oh nee', dacht ik. 'Dit gaat helemaal verkeerd....' 
En toch bleef ik kijken en zag dat de auto voor mij het allerlaatste, het achtste eendenkuikentje in de rij, pletten met het voorwiel. Verdomd als het niet waar is, maar ik krijg dat beeld nooit meer uit mijn hoofd. 
Een beeld dat ik ook niet meer uit mijn hoofd krijg is dat van een vrouw, een voor mij zeer bekende vrouw. 
Jaren geleden op een eerste mooie lentedag stapte ik in de Oranjestraat op mijn wielrenfiets en fietste een eind weg. In dit geval naar Duitsland. Via De Lethe, onder het geruis van de windmolens door het veen van Stapelmoor naar Papenburg.
Langs een gloednieuwe drijvende flat van de Meyer Werft sla ik even verderop af richting Aschendorf. Via een mooi bultje beland ik in Nenndorf en rij vlot daarna Tunxdorf binnen. Ik krijg dorst en bedenk dat ik mijn dorst nergens beter kan lessen dan aan de Tunxdorfer Waldsee. 
Ik weet niet of u er wel eens geweest bent, maar het is een kleine oase langs de oevers van de rivier de Ems. Een flink stuk oerbos met in het midden een idyllische bosplas en een stukkie goudgeel zand als strand. Onder de bomen naast de parkeerplaats is een camping. Tussen de camping en het water staat een ouderwetse Duitse Imbissstube, wat wij kiosk noemen.
Als ik aan kom rijden, zie ik dat de kiosk dicht is en er nog geen mens op de camping vertoeft. Het is nog te vroeg in het voorjaar. Op de parkeerplaats staan twee auto's met Nederlands kenteken. Ik stap af om nog even de geur van weleer op te snuiven. 
Als kleine rooie kwam ik hierop de camping met mijn vriendje Sjonnie. In mijn gedachten was het er allemaal heel erg groot maar dat is het niet. 't Is maar een klein kampeerterrein met een handvol caravans. 
Ik loop de trap af naar het water. ik ruik de geur van het voorjaar. Ik loop over het strand langs het meer richting het bos. Ik hoor een vrouw lachen. De lach komt me bekend voor. Door de weerkaatsing van de bomen en het water weet ik niet goed waar het vandaan komt. Ik wil eigenlijk al weer omdraaien als ik iets zie bewegen. Nieuwsgierig loop ik nog iets door.
Op een kleine open plek, in het gras op een deken, liggen een man en een vrouw. In hun romantisch samenzijn hebben ze alleen oog voor elkaar. Ik denk dat ik nu weer terug moet gaan, maar blijf toch kijken.  En als de vrouw zich kort opricht herken ik haar. Het is de vriendin van een vriend van me. Ik wil al bijna 'He moi, jullie hier ook', roepen als de man zich ook opricht en haar een zoen op de mond geeft.
Mijn adem stokt. De man is niet mijn vriend maar een volledige vreemde. Ik denk even dat ik mij in de vrouw vergist heb, maar ik hoor weer haar lach en het haar is net als de lach onmiskenbaar haar. Ik maak mij zachtjes uit de voeten. 
Terug op de parkeerplaats kan ik het nog niet geloven. Maar ook de auto, een van de twee geparkeerde wagens, is die van haar. Ik stap op mijn fiets. Van de hele terugweg krijg ik niks meer mee. 
Ik kon daarna maar aan een ding denken. Steeds kwam die vraag weer in mijn hoofd: 'Moet Ik het hem nu gaan vertellen of niet?' Ik woog alle voors en tegens af. Ik vroeg me af hoe hij zou reageren als ik het hem vertelde. Ik bedacht of ik het zelf zou willen horen. Het bleef maar malen en steeds kwam dat beeld van de vrouw en het geluid van haar lach in mij boven. 
Ik bleef maar twijfelen en in de twijfel en door de gedachte 'bij twijfel niet inhalen' hield ik mijn mond. De keren dat de vriend en ik elkaar spraken bleef het beeld van zijn vriendin terugkomen. En die ene keer dat ik haar ook zag, wist ik me geen houding te geven. 
In de loop der jaren - misschien wel door wat ik zag - is de vriendschap verwaterd en heb ik ze al tijden niet meer gezien. Ik wist eigenlijk niet eens of ze nog wel bij elkaar waren. Tot gisteren. Ik moest in de winkelstraat een cadeau halen voor een mooi mens, dat zestig werd. 
Ik stapte de bloemist onder de toren binnen. In mijn zoektocht naar een mooie bos bloemen werd mijn blik plotseling naar buiten getrokken. In de winkelstraat liepen hij en zij, arm in arm. Zij lachte om iets dat hij tegen haar zei. Hij streek liefkozend door haar haar. Hij draaide zich naar haar toe en gaf haar een liefdevolle zoen op haar mond. 
Toen ze lachend en stralend verder liepen sloeg zij haar arm om zijn middel.
Het kan verkeren, zei ooit een beroemd dichter. Ik ben nu wel blij dat ik nooit iets heb gezegd. Ik heb me nu wel voorgenomen nooit meer iets te zien, wat ik niet wil zien. Soms kun je maar beter gewoon wegkijken.   

Erik Hulsegge