Column: Corona

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Ik ben er best wel even stil van. Geschrokken ook. Ik luister in de auto, die met mij achter het stuur langs het Winschoterdiep rijdt, naar de persconferentie van onze premier. De gedachte 'dit heb ik echt nog nooit meegemaakt' maakt een vlucht door mijn hoofd.
Corona lijkt wel oorlog maar dan zonder wapens en met een onzichtbare tegenstander. Ook is er volgens goed oorlogsgebruik een avondklok en samenscholingsverbod ingesteld. In deze virusoorlog mogen wij dan niet meer naar voetbal, popconcerten, theaters en beurzen. 
Maar de kinderen gaan wel naar school, meldt onze grote leider aan het eind van zijn nationaal betoog, want anders kunnen de pappa's en mamma's niet meer ingezet worden als soldaten in de strijd tegen deze meedogenloze vijand.
Door de gedachte bekruipt mij iets van angst. Ik wuif de angst weg met 'het is maar een griep' en 'ik ben nog veel te jong om me daar druk over te hoeven maken'.  
Ik neem de brug over het Winschoterdiep en rijd naar mijn moeder. In de hal hang ik mijn jas op de kapstok. Ik hoor achter de kamerdeur een soort geblaf. In de kamer zit mijn moeder in de stoel. 'Hoi', zegt ze met een verkouden stem en er volgt een enorme hoestbui. 
'Corona!?', is het eerst wat ik zeg. Ze schudt van nee. De dokter had bezworen dat het geen corona was, maar een doodgewone griep. 'Want die is er ondertussen ook nog gewoon', had de huisarts er aan toegevoegd. 
Of ik wel even een paar boodschapjes kan doen, vraagt mijn moeder, want ze mag - in de risicogroep en grieperig - van de premier niet naar buiten. Even later sta ik in de drogisterij-rij van de supermarkt. Het schap van de paracetamol is nagenoeg leeg. Er mogen maar twee doosjes per persoon meegenomen worden, staat op een briefje. 
Ik pak twee van de laatste doosjes en daarna ook nog twee doosjes strepsils. Naast mij staat een oudere vrouw met bril een coltrui. Ze is op zoek naar iets in het schap. Ik zie dat ze met een schuin oog naar mij kijkt. Als ze ziet dat ik haar zie, trekt ze demonstratief haar col van de trui over haar mond en doet daarna ook haar hand voor neus en mond. 
Het duurt even voor mijn kwartje valt. Die vrouw die denkt dat ik corona heb. Ik moet er ook nog wel om lachen. Wat een hysterisch mens. Ik ga op zoek naar papieren zakdoekjes. Maar die zijn niet te vinden. In die zin; het schap van de papieren zakdoekjes is leeg. Dan naar het schap van het toiletpapier. Ook leeg. Helemaal achterin vind ik nog een pak. Hier hangt ook een briefje van 'maximaal twee pakken toiletpapier per persoon'.
Pas bij het zien van dat tweede briefje valt er weer een coronakwartje. De premier heeft nog geen persconferentie gegeven of massaal worden de meest belangrijke zaken ingeslagen. 
Als ik na een lange wachtrij mijn boodschapjes eindelijk op de band heb gelegd en mijn beurtbalkje erachter heb gezet, kijk ik over de snoepjes en de chocolaatjes naar een kassa verderop. Ik kijk recht in het gezicht van een bekende mooie vrouw.
'Ook aan het hamsteren?', roep ik gevat. De vrouw schudt nee. 'Leuke broer heb je!', roept ze terug over de kauwgompjes. Ze heeft kennelijk mijn broer ontmoet. Ik kijk naar de boodschappen van de vrouw die de kassajuffrouw bliepend en met handschoentjes aan over de scanner haalt. Paracetamol, toiletpapier, flessen water, afbakbroodjes, diepvriesgroentes….
De mooie vrouw bloost. Ik denk niet dat het is vanwege haar opmerking over mijn broer. Op de terugweg naar mijn moeder, stap ik nog even bij het theater binnen voor een korte afspraak met de directeur. 
De twee dames van de receptie zitten met een rood hoofd achter de balie. De telefoon staat al even roodgloeiend, waardoor ze mij niet eens te woord kunnen staan. Iedereen wil weten of de voorstellingen nog doorgaan of niet. 
De directeur is er niet, zegt Jan de Huisman. Die is voor crisisberaad naar Utrecht. 'Corona hè',  verzucht hij verontschuldigend. Ik bedenk dat mijn jaarlijks theateruitje naar het Stadsjournaal van maandagavond ook niet mag doorgaan van de premier. 
Op mijn telefoon stromen ondertussen allerlei mails binnen. Wel heel veel voor zo'n korte tijd, denk ik en ik kan mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen. Op het werk wordt een reeks coronamaatregelen aangekondigd. 
De laatste mails die ik binnenkrijg, komen van de Stadse Odd Fellows en de Vrouwen van Nu van Baflo. Ze moeten helaas de lezing van mij afzeggen in verband met corona. 
Ik krijg er een triest gevoel van. Dat verdwijnt weer als ik in het trappenhuis van het gebouw, waar mijn moeder woont, iemand Ramona van de Blue Diamonds hoor zingen. Aan de stem te horen is het een man en als ik nog eens goed luister, zingt ie geen Ramona maar Corona in de melodie van Ramona. Na drie keer Corona, Corona wordt het melodietje verder gefloten. 
De man komt de trap af. Ik ga de trap omhoog. Halverwege komen we elkaar tegen. Het is Bertje. Bertje ken ik nog van vroeger, van de kroeg en altijd goed geluimd. Als hij mij ziet, stopt hij met zingen. Hij vloekt eens stevig. 
'Ik gaai weg hier, Erik. Dit is ja nait meer normoal nait'. Het vuur komt uit zijn ogen. Zo ken ik Bertje niet. De corona heeft hem kennelijk ook te pakken 'Zie binnen hastikke gek doar in Den Hoag. Ik bin der kloar mit, ik gaai noar Polen hin te verhoezen…'
Bertje emigreren naar Polen? Bertje op de vlucht voor Corona? Ik vraag hem of er in Polen soms geen Corona is. Bertje kijkt me aan of ik Coronees Chinees praat.
'Nee jong, doe kaalf. In Polen maggen ze tenminste nog 140 rieden op snelweg...'

Erik Hulsegge