Column: Vijf moeders

Het is Moederdag. Misschien wel de meest bijzondere moederdag ooit. Er is een recordbedrag aan bloemen verkocht. Misschien beseffen we in coronatijd wat onze moeders voor ons hebben gedaan, hoeveel ze voor ons hebben betekend en dat nog steeds doen.
Onder jullie zijn ook vrouwen die geen moeder zijn maar dat heel graag hadden gewild. Er zijn mannen, vrouwen, jongens, meisjes die nooit hun moeder hebben gekend of die hun moeder zijn verloren, misschien zelfs onlangs nog aan corona.
Zo hardlopend in de stralende lentezon langs de schitterend bloeiende Rhododendrons van het Stadspark bedenk ik me dat het bij mezelf iets anders ligt.
Ik heb niet één moeder, maar drie. Drie moeders. Mijn moeder, mijn biologische moeder en mijn verzorgmoeder.
Mijn moeder is de liefste moeder van de hele wereld. En de sterkste. Dat lief zijn gaat soms wat ver omdat ze haar zoon van bijna 53 nog wil vertroetelen als de lieve ‘leutje rooie’ die ik ooit was. Dat sterk zijn was al toen ze zwom en ze de snelste van de hele wereld was. Dat sterk zijn is nog steeds.
In haar leven kende ze vooral de laatste jaren teleurstellingen, intens verdriet door het overlijden van mijn vader en ernstig medisch malheur (die ziekte met de k). Maar ze sloeg zich er doorheen. En nu, ruim de tachtig gepasseerd, is ze zelfs in het eenzame coronatijdperk niet stuk te krijgen.
Ze doet zelf haar boodschapjes, slingert een zak potgrond op haar rollator en kruipt twee keer per dag op de hometrainer om zeven kilometer te fietsen. Van de week zei een lieve bloemen sturende vrouw tegen mij: ‘Zie dut t toch mor even’. Ik dacht: Ja, dat is mijn moeder.
Bij mijn biologische moeder zat ik in de buik. En toen ik eruit kwam, werd ik van haar afgenomen. Ze wilde dat niet, maar onder druk van familie en Kinderbescherming - ik krijg dit woord amper uit mijn toetsenbord - ging ik naar het weeshuis.
Naderhand heb ik mijn biologische moeder nog weer gekend. Dat was maar voor even en ook al weer heel lang geleden. Zij kon het weerzien niet verdragen. Het intense verdriet van het kwijtraken was te groot.
Vorige week googelde ik in een opwelling haar naam. Er floepte een foto van haar tevoorschijn. Een vrouw op leeftijd die een boek overhandigde. Haar eigen boek. Mijn biologische moeder is een schrijfster. De appel valt niet ver van de boom.
In het weeshuis in Stad was er Metje. Metje gaf mij zes maanden lang het flesje, waste mijn vieze billetjes, verschoonde luiers en troostte mij in mijn babyverdriet. Ook zij moest mij laten gaan. Op 11 november 1967 verhuisde ik naar mijn nieuwe vader en moeder.
Dik veertig jaar later zag ik Metje weer terug. Ze had me gevonden via een artikel in de krant. In haar flatje stond op de schoorsteenmantel al die veertig jaar een foto van mij. Mijn verzorgmoeder was me nooit vergeten.
Drie moeders. Dat klinkt uniek. Maar is het niet. Mijn tweelingbroer heeft ze ook.
We hebben dezelfde biologische moeder en verzorgmoeder. Maar hij heeft door een dwaling van het lot een andere moeder. Voor hem een moeder uit duizenden.
Vier moeders, nog allemaal in leven, met elk hun eigen verhaal. Ons verhaal.
In het park komen twee blonde jochies, zo te zien broertjes, fietsend op me af. De grootste en oudste voorop. Een verbeten trek op zijn gezicht. Allebei een beetje slingerend, een beetje wankel. De moeder met een grote bos krullen rent er met een rood hoofd achter aan.
Het voorste jochie gaat keurig aan de kant voor mij. De jongste wil dat ook, maar raakt van het pad en dreigt in de bosjes te verdwijnen.
Moeder grijpt hem bij zijn lurven, zet hem weer op het rechte pad en het jochie fietst weer achter zijn broertje aan alsof het de gewoonste zaak van de hele wereld is.
Erik Hulsegge