Column: Vaders

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Op de nok van het schuurtje van de achterbuurman zit een merel. Hij is zwart en dus een mannetje. Hij zit bewegingsloos naar iets te staren in mijn tuin. De zon worstelt zich intussen een weg door de grauwe wolkenlucht en doet de gele snavel van de vogel oplichten.
'Poek-poek-poek-poek!' komt een alarmgeluid uit de keel van de vogel. Vijf schreeuwende kauwen vliegen over zonder notie te nemen van de merel. Die valt stil en kijkt andermaal - het lijkt wel een beetje meewarig - in mijn tuin. Dan zie ik het pas.
Op het terras tegen de schutting onder de nok van het schuurtje scharrelt een jonge merel. Hij duikt de klimop in. Het geritsel klinkt bijna vrolijk. Vader merel aanschouwt op de nok de eerste stappen in het vogelleven van zijn zoon.
Het doet me denken aan mijn vader. Hoe ik op een mooie zomerdag vrolijk onder de druivenrank in een zwembadje zat te spetteren en mijn vader in de tuinstoel genoeglijk aan zijn pijp lurkte. Dat hij mij in de steeg met een hand in mijn nek al meelopend fietsen leerde op mijn rooie fietsje. En ik zonder zijwieltjes de wijde wereld in kon.
Ik mijmer verder en zie de jonge merel uit de klimop komen en weifelend fladderend op een druiventak van mijn pergola gaan zitten.
Voor mijn gevoel was mijn vader er altijd. Ik zie hem met pet op staan tussen de kruisbessen en de rabarber in de tuin met tuinpad en waslijn. Ik zie hem een hondenhok met luik naar de schuur timmeren voor onze Drentse Patrijshond. En ik zie hem in de garage knutselen aan de grote werkbank en mij hoofdschuddend aankijken als ik thuiskom met een gat op de knie van mijn blauwe trainingsbroek.
Mijn gedachten gaan naar mijn biologische vader. Die is er nooit geweest. Nu ja; een keer wel natuurlijk. Maar hij was er niet voor mij, niet voor mijn broer en ook niet voor mijn biologische moeder.
Mijn biologische vader was er pas toen ik hem met mijn broer op ging zoeken. Een bijzondere man met een bijzonder gevoel voor humor. Ik leerde hem kennen in de herfst van zijn leven.
Ik zat - dat is alweer jaren geleden - met mijn broer op zijn sterfbed en kreeg hem aan het lachen toen ik zei dat we de volgende keer een schep mee zouden nemen. Hij keek me vragend aan. Ik wachtte even en zei: ‘Dan stoppen we je onder de grond…’ Hij toen ondanks zijn zwakheid onbedaarlijk moest lachen. Een laatste beeld van een man die er nooit voor mij is geweest.
Bij mijn vader zat ik ook op het sterfbed. Dat is volgende week exact twee jaar geleden. ‘De tied vlugt mor herinnerns blieven’.
Ik weet nog - zo naast hem zittend - dat ik toen dacht dat hij altijd vertrouwen in mij had. Zelfs toen ik van het leven een potje maakte en het verkeerde pad dreigde te kiezen. Nooit verloor hij de moed in mij. Nooit kwam er een onvertogen woord. Misschien wel daardoor dat ik mijn rug rechtte en ben wat ik nu ben.
We namen afscheid met een handdruk en een kus. Voor dat hij insliep vroeg hij mij of ik goed voor mijn moeder wilde zorgen. Ik knikte alleen maar. Het was voor hem genoeg. Voor de man die er altijd voor mij was.
Het jonge merelmannetje zit nu bovenop de pergola en wiegt heen en weer op een nog jonge druiventak. Hij tjilpt wat richting zijn merelvader. Die komt met een vaderlijk antwoordgeluid.
De merelzoon draait zijn kopje een paar keer en plotseling, hup, daar vliegt ie zo de blauwe lucht in, voorbij het huis van buurman Knuterman tot het zwarte stipje alleen nog maar op mijn netvlies staat.

Erik Hulsegge