Column: Toentjeman

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Deze week was ik op bezoek bij een oud-gediende van Noord. Een man uit het tijdperk dat Noord nog Rono was. Een man die veel betekend heeft voor de omroep. En veel betekend heeft voor de tuinminnende Groningers.
Hij maakte van Mien Toentje een begrip. Zijn tuin programma begon met:
‘Mien waikschilde bonen die kommen zo slecht op,
En de sprutters vreten d'aalbeerns op.
Mien vrougen stoan dun en mien sloat schut al deur,
As t zo deur gaait din wordt dat n strop….’
Zestien jaar lang bezigde hij met oer-Groningse timbre in zijn stem tips en trends voor de tuin. Op maandag zo net na het middageten waren de mensen aan de radio gekluisterd. Ook al had je helemaal niks met een tuin, je wilde het toch weten. ‘Din konst ja mit elkenain mitproaten.’
De man stond mijn metgezel, een zeer gewaardeerde radiotechnicus, en ik op zijn tuinpad van zijn paradijselijke tuin in een Westerwoldse marke met tuinschaar in de hand op te wachten. Eenmaal binnen op de keukense praatstoel over vrouger bie Noord, glommen zijn ogen van pret en weemoed.
Het was de tijd dat er nog geen internet was, je nog geen weet had van een mobiele telefoon en de radioapparatuur zwaarder was dan een mud aardappels. De man was behalve de stem van Mien Toentje ook verslagdoener van Noord.
Zo zwierf hij met zijn loeizware bandrecorder van Zwitserse makelij door Stad en Ommeland op zoek naar nieuws. Die bandrecorders waren van het merk Nagra. Dat betekent in het Pools: ‘het neemt op’. En dat deden die Nagra’s ook, altijd, in weer en wind.
Over dat weer en wind gesproken. Op een barre herfstdag klotste het water over de rand van de Dollarddijk. Een zware noordwester stuwde het water tot grote hoogten, zo verhaalde de man roerend in zijn koffie. Hij had die avond ervoor het waterschap al gebeld om de volgende morgen een reportage te maken en dat had hij ook aan Noord beloofd.
Op het waterschapskantoor zeiden ze echter dat hij beter later op de dag kon komen, want dan ging het ‘der pas echt om weg’. Onze man nam er nog eentje op voor het slapen gaan en werd de volgende morgen uit bed gebeld. Het was het Martinikerkhof. Dat ze voor tussen de middag rekenden - zoals hij had beloofd - op een reportage vanaf een woeste Dollarddijk. De situatie in Delfzijl en Termunterzijl was intussen uiterst penibel. Onze man vloog zijn bed uit in de Westerwoldse marke maar bedacht zich dat hij het nooit zou redden om via de dijk bij Delfzijl op tijd terug te zijn in de studio in hartje Stad.
‘Hou kin’k dat nou regeln?’ dacht de radioman en verzon een list. Hij stapte in de auto, de oude Nagra op de passagiersstoel. Buiten loeide de storm. Onderweg naar Stad, naar de studio van Noord, draaide hij het autoraam open. Hij pakte de microfoon en slingerde de opnameband aan.
In het enorme lawaai van de wind in het open autoraam deed hij een interview met zichzelf. Bij de vraag was hij zichzelf en bij het antwoord verdraaide hij zijn stem tot een hoogwaardigheidsbekleder van het waterschap. Die uitlegde hoe erg de situatie wel niet was.
Zo rond half twaalf kwam hij aan in Stad en meldde zich met het opnamebandje bij de technicus van dienst. Die speelde het bandje af maar er was door een enorme bak met ruis nauwelijks iets te verstaan van het hele nep-gesprek.
‘Och man, der was ook ja zo’n storm op diek’ was de uitleg van de verslagdoener aan de technicus. ‘Doe most mie ook n betere plopkap tegen dij male wind mitgeven’. En zo ging de Mien Toentje-man met een enorme plopkap zo groot als een harige poedel alsnog richting de Dollardijk om zijn ‘mislukte’ opname goed te maken voor de avonduitzending.
De radiotechnicus is er verder nooit op teruggekomen. Ik heb wel eens gehoord dat hij best wel wist hoe de vork in de steel zat. Of beter gezegd: de microfoon in de Nagra zat. Technici waren echte gentlemen. Mannen die met jasje en dasje verbindingen legden en opnamebanden precies op het juiste moment voor uitzending startten.
Een radiotechnicus met stropdas. Kom daar nu nog eens om. Het was ook niet echt handig. De slip onder de kin zat vaak een keer dwars bij het werk. Een oude getrouwe Noord-technicus hield hem bij hoog en bij laag om. En dat kwam hem bijna duur te staan.
De zondagse Radio Noord-uitzendingen werden in die tijd altijd opgenomen. Op enorme banden. Je moet je een soort cassettebandje voorstellen maar dan twintig keer zo groot. De band lag dan op een grote spoel waar die op werd afgespeeld en weer opgewikkeld op een spoel er naast. De band duurde net zo lang als de uitzending en moest dan ook exact op tijd worden gestart.
De oude Noord-technicus was op zondagmorgen vroeg op gestaan, zijn stropdas omgeknoopt, zijn jasje aangedaan en was ruim op tijd present in de studio aan het Martinikerkhof.
De grote band van uitzending werd op de spoel gelegd en moest meteen na de reclame worden ingestart. En de technicus deed dat zoals hij dat al duizenden keren had gedaan. In de band zat een ‘ruitertje’, een stukje karton of papier precies op de plek van begin van uitzending.
Bij de start van de band vloog het ‘ruitertje’ eruit en belandde met een boog op de grote mengtafel. De technicus boog zich voorover om het stukje karton te pakken. Hij vergat op dat moment even dat hij een stropdas om had.
Het puntje van de das kwam precies tussen het opwikkelgedeelte van de band en draaide zich er langzaam maar zeker in vast. De technicus die eerst niets in de gaten had, kreeg het ineens benauwd door een wel heel strakke stropdas.
Toen hij merkte wat er aan de hand was en kreeg het pas echt benauwd. Als hij de band zou stoppen om de stropdas en zichzelf te bevrijden, zou de uitzending worden onderbroken. En dat kon niet. want de uitzending was heilig.
Intussen draaide de stropdas steeds verder op. De techniekman stond het huilen nader dan het lachen. Maar zijn plichtsgetrouwe brein bedacht in een split second de oplossing. Hij ging boven de opwikkelspoel hangen en draaide zijn hoofd en dus ook de stropdas mee in het rondje dat de grote geluidsband maakte, zo lang als de uitzending duurde. In dit geval was dat twee uur.
De techniekman heeft daarna maanden last gehad van duizeligheid en een stijve nek. Maar de uitzending was perfect, zonder een enkele onderbreking.
Als wij het tuinpad afrijden van de paradijselijke tuin in de Westerwoldse marke, nageblaft door de herder en nagezwaaid door de oude Noordman, vraag ik mijn collega en radiotechnicus of hij nog wel eens een stropdas draagt. Achter het stuur schudt hij zonder de blik van het pad te halen van nee.
Ik, en jij nu ook, weten wel waarom...