Column: De eerste honderd jaar

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Er zijn van die dagen. Van die dagen waarin alles tegenzit, van die dagen die Murphy (van die wet) zelfs niet zou kunnen uittekenen. Die dagen die je met liefde zou overspringen. Zo’n dag was dinsdag 6 oktober. Een dag om heel gauw te vergeten.
Het begon de avond ervoor. Ik zit aan de achtertafel een verhaal te tikken. Plotseling gaat er boven mijn hoofd een van de vijf lampjes in de moderne kroonluchter uit. Er branden er nog vier. Het zicht wordt er niet echt minder om. Morgen maar even een nieuw lampje kopen, denk ik.
Ik merk dat ik de rest van de lampen in de kamer nog niet heb aangedaan. Ik sta op van de tafel en knip de lampjes een voor een aan. Het laatste lampje is het lampje dat schijnt op mijn bakje patat. Nu heb ik niet een echt bakje patat in de kamer staan.
Nee, het is een schilderij van een ‘patatje met’ in een wit bakje en een rood vorkje in de patatjes met mayo geprikt. Ooit aangekocht als troost na een verloren liefde. ‘Pang!’ zegt de lamp en het bakje patat is donker. Dat wordt nog een lampje kopen, denk ik.
Het verhaal op mijn computer wil daarna niet echt meer vlotten. Ik moet de was ook nog doen, verzin ik iets nuttigs om het schuldgevoel van het niet afmaken van mijn verhaal te vergoelijken. Ik gooi mijn vuile witte was in de wasmachine, gooi een bolletje met wasmiddel en een bolletje met wasverzachter erop en zet de wasmachine aan.
Ik doe altijd hetzelfde snelprogramma op 30 graden. Witte was, fijne was of bonte was. Altijd hetzelfde program. Dan hoef ik ook niet na te denken. Ik druk op het knopje Aan en kruip toch weer achter mijn computer. Na een half uur zijn er amper zinnen aan het verhaal toegevoegd. Ik ga koffie zetten, pik nog een stuk pure chocola uit mijn eigen kast en bedenk dat ik de was nog wel even in de droger kan doen.
Bij de wasmachine aangekomen. blijkt ie helemaal niet aan te zijn geweest. Zeker vergeten het knopje in te drukken, denk ik nog. Weer een half uur later, kom ik erachter dat de wasmachine helemaal niet meer draait. Wat ik ook indruk, welk program ik ook kies, hij doet gewoon niks. Kan er ook nog wel bij. Volgende morgen maar even bellen met de expert.
Het verhaal blijft waar het is gebleven. Ik ga vroeg naar bed. De wind spettert de regen met felle tikjes tegen het slaapkamerraam en ik val meteen in slaap. De volgende morgen klettert de regen hard op het dak. Het klinkt alsof het regent in mijn slaapkamer.
Ik draai me nog even om en hoor in mijn halfslaap iets druppen. Ik wil de hele dag in bed blijven liggen. Een kwartiertje later wurm ik me met tegenzin uit bed. En stap de badkamer in. Ik voel nattigheid. Letterlijk en figuurlijk. Onder mijn voeten is het nat. Als ik omhoog kijk, zie ik het water eerst met een beste straal uit het plafond komen en dan met druppels tegelijk uit de brandende badkamerlamp. Ik herhaal hier niet wat er uit mijn mond komt.
Mijn boos, paniekerig hoofd zegt: emmer. Ik ren de trap af naar de kelder, trek er een emmer uit, ren weer naar boven en zet de emmer onder de waterstraal. Ik ga op zolder op onderzoek uit waar het water vandaan komt. Ik kan niets vinden.
Ik bel Jaap Schoorsteen. Zo staat Jaap in mijn telefoon. Jaap is de man die van mijn oude vergane schoorsteen een nieuwe maakt. Ik vertel hem van de ‘lekkerij’ en dat ik niet goed weet waar het vandaan komt, maar wel van boven. ‘Kom der aan’, zegt Jaap in mijn oor.
In de tijd dat Jaap mijn kant opkomt, ga ik verder op onderzoek uit. Ergens achter de zolderdeur zit nog een luchtafvoerpijp van de douche. Ik voel aan de pijp en voel nattigheid. Langs die pijp komt het water naar beneden. Dat vertel ik aan Jaap die even later arriveert.
‘Hmm’, zegt Jaap en hij klimt meteen het dak op. Het blijkt dat de enorme steiger die voor de schoorsteenbouwers op mijn dak is gebouwd, iets te hard op mijn pannen heeft gedrukt, waardoor een aantal pannen stuk zijn. Daar komt het water door en dat loopt via de luchtafvoer zo mijn douche in.
Jaap Schoorsteen fikst de lekkerij en tegelijk houdt het op met regenen. Het is geen voorbode van een verder goede dag. Jaap is nog niet weg of mijn telefoon gaat. Mijn moeder. Met een benepen stemmetje vertelt ze dat de dokter net is geweest. Dat de dokter denkt dat moeders haar arm mogelijk heeft gebroken. Of ik meekan met haar naar het ziekenhuis.
Tien minuten later rijden we in de Zweedse Witte Reus naar het nieuwe Sint Lucas in de Scheemter weide. Moeders heeft zichtbaar pijn aan haar bovenarm. Ze houdt met haar linkerarm de rechterarm steeds vast. In het ziekenhuis moet ze op de röntgenfoto.
Het ziekenhuis zit en loopt vol met mondkapjesmensen. Het lijkt wel of we meedoen in een sciencefictionfilm. Moeders is vlot aan de beurt. Als ik alleen met twee moeders en twee dochters en een tienerjongen in de wachtkamer zit, moet ik ineens aan Sint Lucas denken.
Je weet wel: dat schitterend immense beeld dat decennialang aan de muur van het oude Sint Lucasziekenhuis hing. Ik schreef er eerder een verhaal over waar de beschermheilige na de verhuizing van de Molenstad naar de Scheemter weide was gebleven.
Er is mij - en dat is nu een jaar geleden - plechtig beloofd dat ie een heel mooi plekje zou krijgen bij of aan het nieuwe Lucas. Nou mooi niet dus. De heilige Lucas is vast ‘verstommeld’ en dat durven ze natuurlijk niet zeggen. Ik word ter plekke ‘vergreld’.
Mijn telefoon pingt. Het is mien laiverd. Ze is verkouden en moet een coronatest doen. Gelaten lees ik het bericht en denk maar niet wat de consequenties kunnen zijn.
Gelukkig is de uitslag voor mijn moeder dat ze niets heeft gebroken. De vraag is nu wel wat het dan wel is, want de pijn is er niet minder om.. De chagrijn in mijn lijf is groot, maar ik houd me even zo groot tegenover mijn moeder.
Ik haal de Witte Reus van de parkeerplaats en parkeer hem voor de draaideuren zodat mijn moeder meteen in kan stappen. Buiten naast de entree staat een lange oude man. Ik ken hem. Hij is de vader van een oude voetbalvriend. ‘Ik wacht hier op mien kammeroad. Dij mout opereerd worren’, geeft hij uitleg als hij mij ziet.
Zijn oude vriend heeft de ziekte met de k. Het kan altijd erger. denk ik. ‘Tja, t’is wat’, zegt de man en hij buigt iets voorover. ‘As je die eerste honderd joar mor eerst had hebben…'