Column: Warme wind

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Van de week heb ik de stoute schoenen aangetrokken. Een van mijn woordkunstige collega’s zou dan zeggen de spreekwoordelijke stoute schoenen. Hij heeft iets van een punt want het zijn gewone blauwe iets versleten hardloopschoenen van Adolf Dassler.
Ik had de Duitse schoenen al heel lang niet aangetrokken omdat ik in zomerse tijden het Groninger land fietsend doorkruis op mijn zwarte Italiaan. Maandagmorgen zag ik de takken van de populieren aan de singel zwiepen en verstopten de mezen zich ver weg in de coniferen van de buurman. Wind.
En bij regen en wind fietst deze mooiweerfietser niet. Toch had mijn geest ‘nustig’ geworden door onzichtbare vijand corona een zuurstofrijke oppepper nodig, dus ging ik hardlopen. Niet te hard. Niet te ver. Een rondje door het park.
In joggingbroek, hoodie en op Duitse schoenen ging ik ‘richtig los’. Van te voren ging ik nog even goed op de pot zodat ik frank en vrij het park in kon.
Voorbij mijn oude school gaat het lekker soepeltjes. Ik denk dat het best wel meevalt met de wind. Eenmaal in het park kom ik wandelende Peter tegen. Hij kijkt wat moeilijk als ik vrolijk ‘Moi!’ roep. Als tien meter verder een afwaaiende tak langs mijn hoofd scheert, begrijp ik waarom. Met wind mee voelt de wind niet zo hard. Maar, merk ik nu, het waait als een dolle.
Bij het oversteken van de weg langs de kinderboerderij krijg ik een zwieper van de wind en val bijna om. De gedachte aan maandag 13 november 1972 komt boven. Die dag stormde het zoals het nog nooit had gestormd. Windkracht 12 met pieken tot 162 kilometer per uur.
Duizenden bomen, hele daken en ritsen dakpannen legden het loodje. Auto’s en vrachtwagens waaiden van de weg. De ouderen onder ons weten nog precies waar ze waren op die dag, op 13 november 1972.
Die beruchte stormmaandag moest ik, leutje rooie, naar de Dikkertje Dap-school. Mijn moeder zette mij met een ‘Goed je best doen’ de voordeur uit en zag haar zoon, ik dus, een tel later door de tuin van de Mellema’s vliegen en voor de voeten van de standvastige tuinkabouter van de Kiewiets weer op aarde terugkomen.
Deze stormende luchtreis zal ik - en mijn moeder ook niet - nooit vergeten.
Ik begin het warm te krijgen. Op de bult bij het begin van het nog gesloten pad naar de nieuwe Pieter Smit-brug kruipt het zweet over mijn voorhoofd en zwemt over mijn rug. Is het nu zo warm of is mijn conditie zo slecht? Het is echt warm, besluit ik. 'Ie mouten jezulf nait weggoeien dat dut n aander wel'
In de verte komt een meisje op een ouderwetse damesfiets aangefietst. Alleen het rokzadel ontbreekt. Ik denk dat ze in sporttenue is. Kort broekje met kousen met een trui erboven. Dichterbij weet ik niet wat ik zie. Het sporttenue is geen sporttenue maar een spijkerbroek met gaten. En wel zo groot, dat haar complete bovenbenen te zien zijn.
Nog even en ze waait eruit, denk ik. En daar betalen ze ook nog voor. Ik kan het niet laten. ‘Schiere tochtgoaten’, roep ik. Het meisje kijkt niet op of om en stoempt verder tegen de wind. Behalve zweet voel ik nu ook iets anders op mijn onderrug. Drang.
Nee toch. Het is weer zover. Ik ga hardlopen en dan dan lopen mijn darmen net zo hard mee. Daarom was ik van te voren ook op de pot gaan zitten. Ik was even vergeten dat ik het hele weekend eigengemaakte snert had gegeten.
Och man. Zo lekker he. Eem n zwienehakje der in. Normaal vries ik de helft van de snert in, maar ik was deze keer zo tevreden over mijn eigen kookkunsten dat ik de pan helemaal in mijn eentje heb leeg gelepeld. En dat wreekt zich nu.
Met samengeknepen billen loop ik langs het oude zwembad. Het is nu ook nog tegen de wind. Een kleine man met bril op zwarte Zweedse muilen wandelt zonder hond bij de vijver. ‘Wat n wind nait?’ Ik mompel bevestigend.
Ik ben blij dat ik zo door de rozentuin het park bijna weer uit ben. Een ironisch lachje komt om mijn mond als ik langs het beeld ‘Help!’ loop. Het is een kunstwerk van Luc Leenknegt gemaakt van steen en oud-ijzer van oud-ijzerbroers Oldenburger. Een ijzeren man is geplet door een enorme steen en wil er onderuit. Help!
Help! Zo voel ik me ook. Ik wil na de zebra even stoppen met het dichtgeknepen billen-rennen. Maar op het voetpad doemt een mooie blonde vrouw achter een kinderwagen op. Doorlopen dan maar. De drang wordt steeds sterker.
De vrouw blijk ik te kennen. Ze had ooit heel lang geleden ‘verkeerntjederij’ met Geert, de beste barkeeper van Winschoten. Dat ze nu achter een kinderwagen loopt, kan ik niet goed vatten. Maar ik heb geen tijd om erover na te denken. ‘Wat is het warm he’. roept ze met haar gulle lach met zin aan een praatje. Ik heb het intussen Spaans benauwd. Doorlopen.
Ik stamel wat en zwaai alsof ik al een marathon heb gelopen. Ze staart me verbaasd na. Ik ben zo blij dat ik eindelijk de Oranjestraat heb bereikt en gewoon kan gaan lopen. Vlak voor nummer 13 vliegt er ineens vanuit mijn buik een dwingende vlaag naar mijn endeldarm.
Het is niet meer te houden. Het meeste is lucht maar ik voel ook warme nattigheid. Ik ben zo blij dat ik bij mezelf ‘dam op’ kan. ‘Moi buurman’. Het is buurvrouw Knuterman op de oprit, verlegen om een praatje. Ik heb geen excuus meer en kan niet anders dan staan blijven.
Buurvrouw vertelt dat ze die ochtend door haar dochter voor de gek was gehouden. Lutje Knuterwichtje was de slaapkamer in komen lopen. ‘Mam, het sneeuwt!’ Buurvrouw was er met open ogen ingestonken. Ik hoop vurig dat het verhaal niet te lang wordt, want er sijpelt iets langs mijn benen.
Dan kijkt buurvrouw Knuterman naar de stormlucht en steekt haar hand met platte kant omhoog alsof ze iets wil voelen. ‘Heregod’, zegt ze. ‘Wat n waarme wind…’