Column: 2 juni 1999
Waar was jij op 2 juni 1999? Dat weet ik natuurlijk niet. Ik weet wel heel goed waar ik zelf was. Ik zat in de ‘Train to Babylon’. Dat klinkt heel exotisch. Maar in dit geval was het gewoon het boemeltje tussen Winschoten en Stad.
Dat Train to Babylon had de NS bedacht voor alle extra treinen die naar Groningen reisden. En dat had weer alles te maken met het concert van The Rolling Stones in het Groninger Stadspark. Want het legendarische optreden van Mick, Keith, Ron en Charlie in Grunnen was een onderdeel van de Bridges to Babylon Tour.
‘Doar mou’ve bie wezen’ had maanden daarvoor aan de bar van het stamcafé geklonken. En zo stapte half Sodom op een zomerdag in juni in de trein naar Babylon, volgens bijbelse vrienden de Stad van het immens kwaad. Babylon dan.
Wij waren imaginair op weg naar de Stad van Satan met Mick als sympathieke opperduivel. De stemming in de trein zat er na een elf uurse voorproeverij in het café aan het Israëlplein al goed in. Mythische verhalen over bezoeken aan eerdere concerten doolden door de trein.
Een man met snor en zwart T-shirt met de rode Stones-tong ‘snaarde’ dat hij bij het eerste concert in Nederland was geweest in het Kurhaus in Scheveningen. De zaal werd compleet verbouwd en de politie - het schijnt zelfs te paard - maakte er hardhandig een einde aan. Hij kreeg de hoon van de hele coupé over zich heen omdat zijn vroegere buurjongen die vier stoelen verderop zat, schreeuwde dat de ‘snakkerd’ toen nog niet eens geboren was.
Renko vertelde dat hij in zijn puberjaren in een jaar tijd zeven elpees van The Stones had gekocht. Hij spaarde al zijn zakgeld en als hij dan genoeg had voor een elpee, reisde Renko per trein van Scheemda naar de Molenstad om bij Hekman Muziek een nieuwe plaat uit te zoeken. De eerste was Sticky Fingers, je weet wel met die echte rits op de hoes.
Vol adrenaline van zijn aankoop kwam hij voorbij de vleesfabriek en de fabriek in verduurzaamde groenten terug op het Scheemder station. Renko had al een paar keer gezien dat jongens uit het dorp al voordat de trein stilstond de deuren openden en uit de rijdende trein op het perron sprongen voor een heel stoer moonwalk-effect.
Renko dacht - nog steeds euforisch over zijn aankoop: wat zij kunnen kan ik ook. En hij sprong uit de nog rijdende trein. Met de landing op het perron was niets mis. Maar de ‘moonwalk’ ging de mist in omdat de Sticky Fingers in het puutje van Hekman Muziek tussen zijn benen terechtkwam. Renko struikelde en door de snelheid die hij nog had van de trein vloog hij als een rollende steen een paar keer over de kop.
‘Gelokkeg het gain mins t zain’, lachte Renko. Alleen was het niet meer zo kits met de rits van de Sticky Fingers. Ik vroeg waarom hij in hemelsnaam zeven Stones-elpees in een jaar had gekocht, want zo’n fan was ie toch niet. ‘Den heurde ik der bie’, was de simpele verklaring van Renko en met een ‘tsssjjjww’ trok hij nog een blikje bier open.
Na de treinreis wandelden we door de Stad naar de drafbaan. De mooie zomerdag in juni veranderde plotseling in een helse regendag. En zo belandde half Winschoten ergens voorbij de helft van het veld onder een groot stuk plastic.
Mick was in zijn oranje leren jasje een klein poppetje en het geluid van Like a Rolling Stone en Jumping Jack Flash was niet van huiskamerniveau. Maar zo onder het plastic deerde dat helemaal niet. Regelmatig kwam een verdwaalde Stonesganger even schuilen bij de Winschoters of je kreeg van een wildvreemde spontaan een biertje in de hand gedrukt.
Van die biertjes gaat de blaas ook werken. Zeker bij mij. Als ik eenmaal begin te bierplassen, kan ik de hele avond. Ik had het zo lang mogelijk uitgesteld. Maar nu moest ik echt. ‘Ik neem ook wel even wat bier mit’ zei ik manmoedig. Met een zwaai van de arm werd ik ergens richting zijkant gedirigeerd.
Ik wurmde me door de natte mensenmassa en kreeg af en toe een por waarvan ik het vermoeden had dat die niet vriendschappelijk bedoeld was. Ik voelde door het geluid van de muziek heen dat ik nu echt nodig moest. Maar een wc kon ik niet vinden en toen ik die toch gevonden had stond er een rij voor die mijn nood niet kon velen.
Paniekerig zocht ik koortsachtig een stil plekje aan de rand van de drafbaan. Trappelend van hoge nood ritste ik mijn rits open en waterde met een zucht van verlichting en ogen dicht tegen een hek. Toen ik klaar was en mijn ogen weer opende, keek ik recht in het gezicht van twee vrouwen die onder een paraplu aan de andere kant van het hek een glimp probeerden op te vangen van het concert.
Excuses mompelend, draaide ik me om, struikelde over een kabel en viel languit in een grote plas. Bemodderd kocht ik acht bier. Ik hield ze vast met elk een vinger in het bier van het plastic glas. Nu moest ik alleen nog terug naar de Winschoters onder plastic.
Hier had ik een probleem. Ik wist niet meer waar ze stonden. Met vier bier aan elke hand zocht ik naar Winschoter plastic. Maar er stonden 75.000 man onder plastic en in het halfdonker en stromende regen dwaalde ik als een Jumping Jack, hossende fans ontwijkend, door de Stones-massa.
Op mannelijke intuïtie, zeg maar puur geluk, wist ik ze na een half uur toch te vinden. En zo waar: er zat nog bier in de glazen ook. Triomfantelijk stak ik ze omhoog. ‘Kiek jongens. Bier!’ brulde ik. Op dat moment zette Keith zijn gitaar in voor Satisfaction. Twee meisjes die voor ons stonden onder elk een vuilniszak staken wild enthousiast hun armen in de lucht.
Precies onder mijn handen met acht bier. Het gevolg was dat mijn al kletsnatte hoofd een bierdouche kreeg waar Bennie Jolink van Normaal jaloers op zou zijn. En wat nog veel erger was: mijn acht plastic bierglazen waren stuk voor stuk leeg.
Ik was blij dat we weer naar de trein konden. Maar dat dachten meer mensen. Heel Oost-Groningen wilde terug met de Train from Babylon. Het toegestroomde Stonesvolk oversteeg ver de capaciteit van de boemel naar het land van strokarton en suikerbiet.
Als een veewagen vol koeien reed de eerste trein weg onder ‘gramnieterg’ gejoel van de achterblijvers. Die achterblijvers waar ik ook toebehoorde, konden nog heel lang achterblijven voor een volgende trein. Uren later stapte ik moe, modderig, nat, stinkend naar bier en vol zelfmedelijden de Oranjestraat weer in.
Soms komt het legendarische Groninger Stones-concert in 1999, zoals nu met de expositie in het Groninger Museum weer ter sprake. En wordt mij gevraagd wat ik ervan vond. Ik kijk dan even nadenkend alsof ik verstand heb van muziek. En zeg dan:
‘Ik was der bie…’
PS Sinds vorige week heb ik geen sporen meer in mijn gras. Mijn dank is groot.