Column: Waar doe je het voor?

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Of het nu aan de onzichtbare vijand corona, de verdere oprukkende leeftijd of de kille grijze decemberduisternis ligt, weet ik niet zo goed. Maar van de week had ik zo maar die gedachte. Die gedachte van: Waar doe ik het eigenlijk allemaal voor?
Aan de achtertafel achter mijn computer staar ik in de grijze lucht. Flarden grijze rook van de kachelpijp vervliegen in de wind. Een kraai zit op de nok van de schuur van de achterbuurman loerend naar iets wat ik niet kan zien.
Een zeer gewaardeerde collega was 25 jaar bij de baas. In de beeldbelvergadering kreeg hij een speech en spontaan applaus. Het duurt niet lang meer of ik bereik ook dat jubileum. Wil ik dit nog doen tot mijn pensioen? Ik hoor mezelf ironisch lachen om de rijm in de vraag.
Werken in het nieuws. Kritisch moeten zijn op alles. En wat je aflevert is vaak ellende. Al meer dan een kwart eeuw. Wat doet dat met een mens? Ik denk aan tabaksfabriek Koninklijke Theodorus Niemeijer. Dat BAT van British American Tobacco went nooit.
De directie wil de fabriek na 200 jaar op slot doen, zo schreef ik deze week. Voor ruim 200 mannen en vrouwen uit Stad en Ommeland hangt het ‘Zwaard van Damascus’ boven het hoofd. Dat Damascus is van oud-FC Groningen-voorzitter Renze de Vries. Die verhaspelde eind jaren tachtig Damocles en Damascus, toen de FC op de rand van de afgrond stond.
Of neem de corona-uitbraak deze week in het Harense woonzorgcentrum de Zonnehof. Twee bewoners zijn bezweken aan de gevolgen van de spookziekte. Het leed voor familie en medewerkers is niet te overzien. Ook hier was ik de boodschapper van doffe ellende.
De ellende in de wereld houdt natuurlijk nooit op. Die gaat door als een perpetuum mobile, als een oneindige zwarte rivier. En we willen het met z’n allen zien, horen en opslurpen. Ineens bekruipt me het gevoel dat ik leef om te werken. Misschien moet ik het andersom gaan doen.
In mijn column probeer ik vaak de grap van het leven te vangen. Al schrijvende besef ik dat de grap deze keer ver te zoeken is. Is dit dan een moment om te stoppen? Bijna zeven jaar dagelijks gespitst zijn op een goed verhaal en vrijdagmorgen aan een achtertafel proberen er iets moois van te maken. En zondagmorgen voorlezen op de radio, zo goed als ik kan.
Er zijn nog zoveel andere leuke dingen om te doen. Waar doe ik dit eigenlijk voor?
Ik wurm me uit mijn stoel, weg van mijn beeldscherm. Op de wc gaan mijn overpeinzingen verder. Op het prikbord aan de deur tegenover mij hangen foto’s van mijn drie overleden katten, een uitnodiging voor een bruiloft die al lang is geweest, een strookje papier met mijn Body Mass Index van de sportschool. En een ris beduimelde bedankbriefjes.
Ik word nieuwsgierig en bekijk de briefjes die met punaises kriskras over elkaar heen zijn geprikt. Bedankjes van mijn tandarts, van een lieve vrouw verderop in de straat, van de vader van een goede vriend, van de man van de klaverjasvereniging en van een man wiens naam ik niet kan lezen maar de brief afsluit met ‘dronken droppie’. Die dronken droppie ben ik dan.
Ooit beschreef ik hen of een van hun dierbaren in een zondags verhaal. Ze hadden het zo mooi gevonden dat ze mij een briefje stuurden of spontaan in de brievenbus gooiden.
Mijn blik gaat naar het schilderij op de witte wc-muur. Een portret van Ede Staal. De overleden zanger kijkt zittend in zijn eend naar mij. De blik is onmiskenbaar Ede.
Ik kreeg het van een lieve aardige man. Hij had met schilderij en al bij mij op de stoep gestaan. De voordeur stond open. Dat was onbedoeld, want ik was niet thuis. Ik had de deur niet goed achter me dichtgetrokken en daardoor kon de man zo naar binnen lopen. Dat deed hij niet.
Via goede buur Knuterman en collega ‘Moi Wiebe’ Klijnstra kreeg ik het schilderij alsnog in handen. Daags erna stond de man weer op de stoep. De voordeur was nu dicht maar thuis was ik wel en deed ik open zoals het hoort. Ofschoon de man wel eerst moest kloppen omdat de bel het weer eens niet deed.
Hij wou me nog even persoonlijk bedanken, zei hij schuddend met zijn hoofd en soms met zijn hele lijf. ‘Ik heb Parkinson’, vervolgde hij verontschuldigend. ‘Dat wos ik’, wist ik niks beters te zeggen.
Hij vertelde dat hij schilderde omdat dat hem rust gaf. Dat het schudden dan even ophield. Ik stelde me de man voor aan zijn schildersezel. Wat een held ben jij, dacht ik. Hij legde uit waarom hij mij zijn zelf geschilderd portret van Ede Staal had geschonken.
‘Jullie’, daarbij doelde hij ook op collega Wiebe, ‘moaken zukse mooie programma’s’. Volgens de man legden wij onze ziel en zaligheid in de uitzending van Noordmannen op zondagmorgen. ‘En din ist tien uur en din ist oflopen’ zegt hij met een ernstig gezicht.
‘Gain mins dij der din nog noar omkiekt. En doarom heb ik dit veur jullie moakt. As dank veur joen inzet. Joe binnen de ambassadeurs van Grunnen’. En ik was de uitverkorene van het schilderij omdat ik samen met collega Rolf de podcast (’dij boudel’) over Ede maak.
Ik voelde me ongemakkelijk bij zoveel lof. Ontroerd ook. Ik moest even slikken en bedankte hem uit de grond van mijn hart.
In de wc gaat mijn blik van het schilderij naar de briefjes op het prikbord en weer terug.
Tja, denk ik. Hier doe je het dus voor….

Erik Hulsegge