Column: Belgische paarden

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
‘Dou doe de boeren mor even.’ Met die opdracht begon Harmannus Veldpost met roepnaam Harm de eerste dag van zijn loopbaan als postbode. Net de tienerjaren voorbij en als zandhaas de militaire dienstplicht vervuld, trad hij trots in dienst bij de PTT.
Dat ‘dou doe de boeren mor even’ betekende dat Harm met het postwagentje de polder moest doorkruisen om de post bij de boeren af te leveren.
Harm kende de polder alleen van de zondagse autoritjes met zijn ouders in de witte Opel Kadett. Bij goed weer eindigden de zondagritjes steevast met een picknick op de dijk met zicht op de voorbij varende schepen op de Dollard.
De zon aait het goudgele graan, stapelwolken drijven aan de horizon als Harm in de postauto een lange bochtige laan van rood puin en gras in het midden opdraait. De laan leidt hem naar de boerderij van Havermans, achter bij de dijk. Als hij het grindpad opdraait naar het voorhuis, ziet hij de boer even verderop staan aan het hek van een klein stukje weiland.
De turende blik van de boer in groene overall en gele klompen staat gepind op drie Belgische paarden grazend in het lange gras. Harm stapt uit met een stapeltje post onder zijn arm. ‘Goeiedag’ roept hij naar de boer en loopt richting hek. ‘Moi’, zegt de boer maar zijn ogen wijken niet van de paarden. Zijn handen blijven in de zakken van zijn overall.
Het zwarte haar van Boer Havermans staat alle kanten op. Langs de slapen van zijn ongeschoren gezicht lopen zweetdruppels naar zijn oren.
‘Post?’ ‘Ja’, zegt Harm. ‘Twij braiven en n boerenblad’.
‘Bist nij?’ ‘Vandoag net begonnen’, is het antwoord van Harm.
‘Wat vinst van mien wichter?’ Even begrijpt Harm de vraag niet en dan beseft hij dat de boer het over de drie paarden in het weiland heeft.
‘Kon minder’, is het antwoord van Harm en hij bewondert de dierlijke kracht. In de stilte van de polder hoort hij het gesnuif en het malen van de kaken van de paarden. De boer zegt niks meer.
Harm overhandigt hem het stapeltje post. Hij krijgt een knikje van de boer als dank. ‘Beste mor weer’, zegt Harm en stapt in zijn postwagentje. Hij kijkt meteen in de vrolijke snuit van een hond op de passagiersstoel. Een bruine Cocker Spaniel. Tong uit de mond en de lange oren wiebelen mee in de blijheid van het beest. Harm moet lachen en wil iets roepen naar de boer.
‘Haalf Maal kom hier! Dat mag toch niet’, hoort hij een vrouwenstem. Het gezicht van de vrouw achter de stem verschijnt voor het raam aan de passagierskant. Een verzorgd knap gezicht met donkerblond haar dat gestoken is in een knotje. Harm is meteen onder de indruk. Haar modieus jurkje met daaronder lange bruine benen doen hem even de adem stokken. ‘Als aal boerinnen zo binnen’, denkt Harm.
‘Goedemiddag mevrouw. De hond wil met mij mee varen.’ De vrouw lacht. ‘Ja, Haalf Maal is dol op autoritjes’, zegt ze in beschaafd Nederlands en ze opent het portier om de hond eruit te tillen. ‘Een mooie joekel heeft u mevrouw. Maar zei u nou net Haalf Maal tegen hem?’ De vrouw lacht weer en legt uit dat ze eerder twee Cockers hadden: Maal en Haalf Maal.
Alleen was Maal al vroeg overleden. De jonge hond was even te enthousiast geweest toen boer Havermans de trekker uit de schuur reed en daardoor werd hij vermorzeld onder een trekkerband. Dus was Haalf Maal overgebleven. ‘Och man dat is ja maal’, zegt Harm.
De maanden daarna mag Harm Veldpost alle vrijdagmiddagen de boeren in de polder doen en telkens verheugt hij zich op de lange bochtige laan naar de Havermans. Even een praatje met de boer over zien drij wichter en een praatje met de boerin over de hond die steevast voor het portier van de auto zit om ‘mee te varen’.
En als de hond niet voor het portier zit, zwaait de knappe boerin met haar mooie lach altijd vanuit het grote keukenraam. En rijdt Harm met een grote lach op zijn mond terug over de lange bochtige laan.
Op een koude gure winterdag, er ligt een dun laagje sneeuw over het vlakke land, rijdt Harm weer de lange bochtige laan af. Boer Havermans staat in de sneeuw aan het hek van het weiland. De drie Belgische wichter staan gedrieën bij hem aan het hek.
Harm speurt het grote keukenraam af. Geen boerin te zien. Geen spoor van Haalf Maal. Met een blauwe envelop van de Belastingdienst in de hand, gaat hij naast de boer staan. ‘Joen vraauw der nait?’, vraagt Harm.
'Heb heur der oetgoeit’, antwoordt de boer en wrijft zacht met zijn hand over de neus van een van de paarden. Harm weet niet wat hij hoort. Een waarom krijgt hij niet.
De jaren verstrijken. Harm rijdt nooit meer de lange bochtige laan van de Havermans af, want er staat nu een groene postbus aan het begin van de laan, waar hij geacht wordt de post in te deponeren. Soms blijft hij even staan om te turen naar de boerderij en denkt hij een glimp te zien van de boer aan het hek van het weiland met de drie Belgische paarden.
Een tikje medelijden met de boer overvalt hem. Misschien is het ook wel zijn eigen gemis van de knappe boerin met de mooie lach.
Op een prachtige vrijdag, vroeg in de lente, rijdt Harm met zijn postwagentje de polder in. Bij de groene postbus van boer Havermans aangekomen, heeft hij een pakketje. Een kartonnen doos, wit met doorzichtig plastic folie met alleen een adres. Harm schudt uit nieuwsgierigheid. Hij wordt er niet wijzer van. De doos past niet in de groene bus.
Harm bedenkt zich niet en rijdt de lange bochtige laan af, de wintertarwe staat twee kontjes hoog. Tot zijn vreugde ziet hij de boer aan het hek staan. De drie paardenwichter in het weiland. Met het pakket in de hand stapt hij uit de auto en loopt naar het hek. Ergens denkt hij een hond te horen blaffen.
Zijn blik gaat automatisch naar het keukenraam van de boerderij. Zijn hart maakt een sprongetje als hij de gestalte van de mooie boerin ontwaart. Ze zwaait en hij krijgt de meest gulle lach die hij ooit heeft gekregen. Hij moet er zelfs even van blozen.
‘Joen vraauw der weer?’, is het eerste wat Harm zegt. De boer staart in het weiland. De stilte in de voorjaarszon is oorverdovend. ‘Zugst die peerden?’, zegt de boer dan. Harm knikt maar zegt niks. ‘Staark binnen ze he?’ Harm knikt andermaal en zegt weer niks. De boer wel.
‘Ain ding mejong. n Kuthoar is staarker din tien van zukse peerden…’

Erik Hulsegge