Column: Opa op schaatsen

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
‘Wat kint mie t ook verröttekonten!’ Waar de gedachte vandaan komt weet ik niet, maar ineens wil ik schaatsen. De weerberichten staan al dagen op standje scheuveln en ik zie met de handen losjes op de rug en drup aan de neus het ijs onder me wegglijden.
Dat ik die gedachte heb, is best bijzonder. Brakke rug, slechte heup en de ouderdomse angst om te vallen had mij doen besluiten nooit meer te schaatsen. In 2012 reed ik met broer en favoriete neef mijn laatste tochtje, over het Oldambtmeer. Daarna gingen mijn Nijdammers - voorgoed dacht ik toen - de mottenballen in.
Verdold! Waar zullen die schaatsen eigenlijk gebleven zijn? Een eerste zoektocht op de geijkte plekken als zolder en garagekast levert niks op. Het zal toch niet net zo gaan als met mijn laarzen? Voor een wandeling in de sneeuw wilde ik mijn gevoerde laarzen van de aankoopcentrale aantrekken. Hoe ik ook zocht, vinden kon ik ze niet.
‘Waarom heb je je mooie laarzen nooit meer aan?’ zei mijn moeder al tot twee keer toe. Ik mompelde een smoes bij de laatste keer en ging op de terugweg naar huis meteen langs de aankoopcentrale. Gelukkig hadden ze precies dezelfde laarzen nog, in dezelfde kleur en in mijn maat. Dus had ik mijn laarzen weer terug. Mijn moeder denkt dat ik ze gewoon nog heb.
Ik zie een zelfde scenario met mijn schaatsen. Alleen zijn mijn Nijdam-schaatsen zo oud dat de nieuwe niet meer te krijgen zijn. Dus haal ik nog een keer de zolder overhoop. Ergens helemaal achterin, nog achter mijn kinderledikantje staat een enorm grote blauwe sporttas.
Dan moeten ze daar haast wel inzitten. Ik rits de tas open en zie een tentzeil en een slaapzak. Teleurgesteld wil ik de tas al weer in de donkere hoek gooien, als ik iets in het licht van het zolderraam zie schitteren. Ik gooi de slaapzak uit de sporttas en ja daar komt een ijzer van een schaats tevoorschijn en dan nog eentje.
Als een kind zo blij, loop ik even later met schaatsen onder de arm de trap af. Het leer van de schoenen is uitgedroogd, dus ga ik andermaal naar de aankoopcentrale voor een ouderwets goud met rood potje Rapide ledervet.
De oude veters zijn ‘roppig’ en daarom koop ik bij de rappe schoenlapper nieuwe schaatsveters. Op de ijzers van de schaatsen zitten her en der roestplekjes en dus ga ik naar de caféhouder met de naam van een lichaamsdeel.
Dat klinkt een beetje raar, maar is het niet. In deze kroegloze coronatijden slijpt de kroegman met grote neus die ooit zelf verdienstelijk schaatser was, de schaatsen voor vrienden en bekenden. Slijpapparaat wordt op de achtertafel gezet. Slijpsteen wordt uit de la getoverd en zo krijgen de ijzers van mijn hoge Nijdamnoren een goede slijpbeurt.
De kroegman zit tijdens het slijpen op de praatstoel. Hij vertelt dat hij in een van de eerste seizoenen meedeed aan de quiz Klouk en dat hij er al bij de eerste de beste vraag uit lag. Maar dat hij desondanks jaren later nog steeds herkend wordt op straat.
Door een vrouw bij de Autorama in Veendam: ‘Ie lieken wel heul veul op dij klounevogel van Klouk’ Of door een wielerploegje uit Usquert: ‘Woar kinnenve joe van kinnen? Aah... ik zugt al. Ie binnen dat klouk kirreltje zunder verstand....’
De slijpsteen glijdt ondertussen met veel gevoel over de ijzers. De kroegman schraapt hard zijn keel en vertelt dan dat hij in het wandelbos met de kinderen aan het sleetje rijden was geweest. Sleetjes mee, hond mee en kinderen natuurlijk ook mee.
In het wandelbos dat in de volksmond Sterrebos heet, is een grote bult en de kleine tweeling sleede eraf alsof het bobsleebroers Edwin en Arnold van Calker in hun beste jaren waren. Dries de hond vond de sleepret zo aanstekelijk dat hij achter zijn tweelingbaasjes aan rende. Maar dolle Dries vergat daarbij dat hij nog aan de riem en aan zijn grote baas zat.
Die werd daardoor ondersteboven getrokken en zo gleed vader kroegman met een woeste schreeuw op zijn achterwerk de bult af, zijn hond en tweelingkinderen achterna. Bovenaan de bult stonden twee jochies met blauwe mutsen over hun oren krom van het lachen. ‘Hé opa, je kan zo in het circus …’
‘Dij twij rötjonken binnen ze nou nog aan het zuiken’, lachte de kroegman als hij klaar is met het slijpen van mijn schaatsen.
Twee dagen later is het zover. Ik in de Witte Reus naar Blauwestad. Ik wil eigenlijk het meer op als in 2012. Maar daar is geen hond te zien en ook geen schaatser. Bij het strand van het Havenkwartier is het drukker. Als ik de auto uitstap, loop ik tegen wandelende collega Karin aan. Ze is op een geheime missie, waar ik niks over mag schrijven. Dat doe ik dan ook niet.
Het wordt ineens gezellig aan de ijskant. Vriend Badderarie en zijn sportvrouw Nieske zijn er ook, vriend Renko met leutje hondje komt even buurten. Mo heeft Glühwein in de tas en buurmeisje van twee huizen verder schaatst er rond als de nieuwe Danielle Bekkering.
Ook verschijnt weervrouw Harma met haar Marco op het ijstoneel. Harma gaat er ‘storeg aan’ het weerpraatje maken. Weervrouw Harma praat. Weerman Marco filmt. Ook filmt hij de mensen op het ijs. En daar heb ik net mijn oude pas geslepen Nijdammers ondergebonden.
De eerste slagen zijn wankel. Mijn enkels zwabberen als een kopstubber in de lente, mijn evenwicht is als een man op weg naar huis na een avondje flink doorzakken, de beenspieren protesteren uit alle macht tegen deze naar hun mening onzinnige schaatsmissie.
Na ik de veters wat strakker heb getrokken, gaat het beter. Ik vat moed, en krijg zelfs enige bravoure. Zoveel bravoure dat ik een groepje stoere tienerjongens in strakke trainingspakken wel voorbij durf te schaatsen. Dat gaat goed.
Zo goed dat ik de bocht die volgt wel met pootje over durf te nemen. De eerste helft van de bocht gaat als Ard Schenk. Schouder naar binnen, arm zwaait mooi mee in de slag. Bij het uitkomen van de bocht wil ik nog even wat harder. ‘Uitversnellen’, heet dat, zo heb ik van Erben geleerd.
Ik zet mijn linker pas geslepen ijzer precies op een verdwaalde rietstengel. Ik weet meteen dat het mis is. Ik vlieg ondersteboven en glijd zo met benen vooruit hard het riet in. Een van de stoere tienerjongens, een blonde reus met een zwart jasje waar in witte letters Mathijs achterop staat, kijkt me schamper aan als ik met overal pijn probeer op te krabbelen.
‘Dit moet je ook niet meer doen op jouw leeftijd, opa…’
Erik Hulsegge