Column: Simpele wereld

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Ik praat graag met oude mensen. Waarom dat is? Omdat ik een oude ziel heb, denk ik wel eens. Trouwens ik kan hier beter zeggen: praten met oudere mensen. Want wat is oud? ‘Ie binnen zo old, as ie joe vuilen.’
Dat zei begin van de week een oude man, met schrander lachende donkere ogen en achterover gekamd wit haar, tegen mij bij de kassa in de supermarkt. De man - ik schatte hem een dikke tachtig - had een mondkapje op dat aan een snavel van een kip deed denken.
Terwijl hij wat tegen mij zei, gaf hij het meisje achter de kassa een knipoogje. Hij pakte zijn kaas, metworsten, doosje eieren, twee flesjes bier en kant en klare gehaktballen omzichtig in een zelf meegenomen wit plastic puutje.
De kassajuffrouw scande ondertussen mijn verspakket groene curry en direct eetbare avocado's. De man stak zijn hand op als afscheid, bleef even staan en zei: ‘Kiek mejong, t is heul simpel. Dij nait old worren wil, mout zuk jonk ophangen’.
De tweede Groninger wijsheid bleef hangen in mijn hoofd en hoe langer ik over dit op het eerste gezicht simpele en gruwelijke gezegde nadacht, des te mooier ik hem vond.
Je moet het leven niet moeilijker maken dan het is.
De volgende dag raakte ik in gesprek met een oudere man uit Oudezijl, het streekje geplakt aan Bad Nieuweschans, langs de Westerwoldse Aa. Hij was er al tientallen jaren weg en woont nu in het land van Bartje. De weemoed naar zijn oude woonplaats, zat diep geworteld.
Hij vertelde het verhaal uit zijn jeugd, van een ongeluk met een vrachtwagen op de enige weg door de buurtschap. Tegen middernacht, alle Oudezijlsters waren al samen met de kippen op stok, reed een vrachtwagen met een enorme knal het eerste huis van het gehuchtje binnen.
De bewoonster van het huis kwam rot geschrokken uit de bedstee. ‘Niks loos hor, goan ie mor weer sloapen’, had de chauffeur van de vrachtwagen geroepen en was er als een haas vandoor gegaan.
Een minuut later stond heel Oudezijl in pyjama bij de plek des onheils. Weer tien tellen later arriveerde de veldwachter met grote snor op de fiets. Bij het aanschouwen van de ravage vertelde de buurman dat de chauffeur lopend op de vlucht was geslagen.
‘Ah’, zei de veldwachter. ‘Ik leuf dat ik hom net tegenkommen bin. En ik leuf da’k wel wait wel t is.’ De politieman draaide zijn fiets en zei tegen de buurman terwijl hij wegreed: ‘Regeln ie t verkeer even. Ik mout eem aine in t hok goeien...’
Mijn hart werd week van de vroegere simpelheid van het bestaan. Dat gevoel bekroop me diezelfde dag nog eens, toen ik ‘s avonds op verjaardagsvisite ging bij een vrouw van 93. Zij vertelde in geuren en kleuren hoe ze haar pas overleden man had ontmoet.
Ze werkten in dezelfde confectiefabriek. Zij al lang in het atelier, hij net nieuw in de werkplaats. Door het grote raam van het atelier zag ze de jongen met het mooie zwarte haar en de parelwitte tanden zwoegen. Even richtte hij zich op om het zweet van zijn voorhoofd te vegen. Op dat moment kruisten zijn ogen die van haar. Ze had het er warm van gekregen.
De vrije zaterdag erna hadden ze elkaar toevallig getroffen in de stad. Hoe toevallig vertelt het verhaal niet. De jongen met het mooie zwarte haar en de parelwitte tanden had haar gevraagd of ze die zondag met hem een stukje wilde fietsen. Ze had ingestemd. Dik zeventig jaar waren ze bij elkaar gebleven, tot de dood hen scheidde.
Door zulke hartverwarmende verhalen moet ik denken aan mijn jeugd in het dorp, waar je iedereen groette met ‘Moi...’
In het voorjaar ging het witte houten wasrek en de dekens naar buiten en begon de knikkertijd. In de zomer reden de strowagens door het dorp. In de herfst zochten we kastanjes en in de winter schaatsten we op de gracht van boer Ten Have en als de dooi intrad waagden we ons aan ‘scholtje lopen’. Wij waaghalzen sprongen van de ene losse ijsschots op de ander. En er was altijd wel een onfortuinlijke met een ‘kletsiepoot’.
Het simpele leven ging even simpel voort in het ritme van de tijd.
Nu vinden we liefde via een icoontje op een telefoon, mijden we elkaar met een mondkap voor ons gezicht, vallen mensen politiemensen aan omdat ze in de war zijn door een avondklok en is zelfs het weer in de war.
Waar ik vorige week zondag nog met acht graden vorst op een idyllische ijsbaan onderaan een wierde schaatste, kun je vanmiddag, 25 graden warmer, bootje varen in korte broek.
De tijden, en de wereld, zijn veranderd. In de gang naar de deur van het huis van mijn moeder sprak ik gister een lieve oudere vrouw. ‘Ik kan er niet meer tegen’, zei ze met een blik die me door merg en been ging. ‘Het is zo uitzichtloos. Ik word er depressief van….’
Je moet het leven niet moeilijker maken dan het is. Maar God, wat verlang ik terug naar een simpele wereld.

Erik Hulsegge