Column: Zure turven

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
We hebben het even over vogels. Dat er heel weinig mussen meer zijn. Dan krijgen we het over vissen. Dat voor een goeie goudvis het water in de vijver wel goed van zuurtegraad moet zijn.
We, zijn Riepko en ik. We staan in zijn tuin. Vroeger in het midden een tuinpad met waslijn. Aan de ene kant een ‘kampke’ Opperdoezers en stokbonen en aan de andere kant een bedje aardbeien, struiken rode bessen, kruisbessen, een paar stronken rabarber en een rijtje ‘waalze’ bonen.
Nu ligt de tuin van Riepko er heel anders bij: een nieuwe houten schutting met overkapping en daaronder een loungeset met een elektrische barbecue. De rest van de tuin is omgetoverd tot een vijverlandschap: houten vlonders, architectonisch neergelegde keien en stenen met daartussen siergrassen en hosta’s.
Het pronkstuk is de vijver zelf. Ik schat ‘m ongeveer zes bij drie in een soort barbapapa-vorm, maar het heeft ook wel iets van een aardappel. Ik loop het houten bruggetje op dat exact in het midden over de vijver ligt en staar in het water. Van vorige keren weet ik dat Riepko enorm trots is op zijn vissen.
Ik leerde van hem dat er misschien wel tien soorten goudvissen zijn met namen als hemelkijker, leeuwekop en sluierstaart. Riepko wees ze me vol trots een voor een aan in de vijver. Ik zag ook een heel grote goudvis zwemmen met zwarte vlekken op zijn oranje huid.
‘Nee jong, doe kaalf! Da’s gain goldvis. Dat is n koi’. Aan mijn blik kon Riepko zien dat ik er geen snars van begreep. De oranje- zwarte vis bleek een showa koikarper te zijn en ‘dij kost duur’, zei Riepko andermaal trots. En dat ‘kost duur’ bleek meer dan 500 euro te zijn. ‘Mor hest ze ook van viefdoezend’, legde mijn kameraad de koi-kenner uit dat hier de vis letterlijk duur betaald wordt.
Nu op het bruggetje zoeken mijn ogen die dure koikarper. Maar hoe ik ook kijk, ik zie geen koi. Sterker: ik zie helemaal geen vissen. ‘Hebben dien vissen sums siesta?’, vraag ik semi-grappig. Riepko’s gezicht betrekt en krijgt een sippe treurige uitdrukking.
‘Zie binnen vot’, zegt hij dan met een diepe zucht. Op een mooie zomerse vrijdagnamiddag was Riepko teruggekomen van de fabriek, gooide z’n pukkeltje onder de kapstok, greep een koud pilsje uit de koelkast en liep de tuin in. Mientje lag met de Story op de loungebank in de schaduw van de overkapping.
‘Moi laiverd’ en hij zette het pilsje aan de lippen. ‘t is wel mooi’, zei Mientje zonder op te kijken van het roddelblad. ‘Sinds wie dij viever hebben, hebbenve aal aander vogels in toene.’ Riepko keek met een schuin oog naar zijn vrouw en vroeg wat ze precies bedoelde.
Mientje vertelde dat ze die morgen een hele grote mooie vogel in de tuin had gezien. ‘Grote vogel?’, vroeg Riepko. Volgens Mientje had de vogel de hele tijd naast de vijver gestaan en af en toen z’n kop erin gestoken om te drinken. ‘En dou vloog e weg asof ik nait beston’, eindigde Mientje haar verhaal.
Als door een wesp gestoken, was Riepko opgestaan en naar de vijver gelopen. Het duurde drie tellen, daarna vloog er een hartgrondige vloek, die ik hier niet zal herhalen op zondagmorgen, door de tuin.
Mientje kreeg in de gaten dat er iets mis was. ‘Hest die zeer doan?’ Riepko wilde eerst heel erg boos worden, maar schudde toen meewarig zijn hoofd. ‘Dij raaiger dij het mie zeer doan.’ Riepko heeft de hele avond niks meer gezegd en ging vroeg naar bed. Mientje bleef zoals altijd nog even zitten voor het Shownieuws op SBS. Even later kreeg ze een whatsappje van boven, van Riepko:
Een foto van een reiger met daaronder de tekst: ‘De reiger is de grootste vijand van elke vijverliefhebber….’
‘Wat ja sneu’, zeg ik tegen Riepko. ‘Tja, ‘t is de natuur zullen we mor zeggen’, krijg ik als antwoord. Op de terugweg fietsend door het bos met het koekoekstunneltje moet ik denken aan mijn vader. Die was net als Riepko ook een vijverliefhebber.
Hij had in onze achtertuin er zelf eentje aangelegd met rietplanten en grote turven aan de rand van de vijver. Die turven had ie hoogst persoonlijk opgehaald in Bargerveen. Al met al had onze achtertuin er een idyllisch aangezicht van gekregen.
Helemaal toen pa ook nog goudvissen in plastic zakjes bij Oom Harm ophaalde en in de vijver uitzette. Hij kon zo uren in het water staren. Op gezette tijden strooide hij voer in het water en lagen de goudvissen al met hun kopje boven te wachten.
Op een zondagavond kwamen mijn vader en moeder terug van een reis naar de opa en oma’s in Holland. Mijn vader liep als eerste naar de vijver. Tot zijn schrik en verdriet zag hij dat de hele vijver bezaaid lag met goudvissen drijvend op hun rug. Allemaal dood.
‘Dat komt deur dat törf’, zei buurman Knelis die de ravage in de vijver ook kwam aanschouwen. Volgens onze buurman waren de turven zuur en werd daardoor het water van de vijver ook zuur. ‘Doar kinnen dij vizzen nait tegen’, wist burman Knelis heel zeker.
Mijn vader zuchtte en knikte wat. Ik hoorde het gesprek van de buurman met mijn vader aan. Ik durfde niks te zeggen. Nadat mijn vader die week de turven had verwijderd en er een stenen beschoeiing voor in de plaats had gemaakt, durfde ik helemaal niks meer te zeggen.
Mijn vader is er nu al bijna drie jaar niet meer. Ik kan het nu wel zeggen. Dat weekend dat mijn ouders bij opa en de oma’s waren, nodigde ik, rooie van zestien, allemaal vrienden uit om bier te drinken en dat bleef zoals altijd niet bij eentje.
En al dat bier wat er in ging, moest er ook weer uit. Mijn vrienden deden dat niet op de wc, maar met veel overgave in onze vijver, in de trots van mijn vader. Ik denk niet dat mijn vader dit ooit heeft geweten, en anders heeft-ie er nooit iets over gezegd. Maar een ding is zeker. Zuur was het wel.
Erik Hulsegge