Column: Klotenrotonde

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Gegarandeerd. Zes letters. Met het puntje van de tong tussen de lippen zit ik op het balkon. Krant op schoot en pen in de hand en een kop koffie naast me op tafel. Ik pijnig mijn hersenen over puzzelwoord nummer 11 van de filippine op de achterkant van het Dagblad.
Een Filippine is mijn lievelingspuzzel. Hersengymnastiek van het woord, geholpen door cijfers die weer voor letters staan. Ik kan nooit wachten tot het weer donderdag wordt, want dat is voor de krant de enige filippinedag.
Gegarandeerd. Zes letters. Er wil maar niks komen in mijn hersenpan.
Het balkon waar ik op zit, is trouwens het balkon van mijn moeder. Een immens balkon met een tafel met stoelen, potten met planten, hanging baskets en aan de reling welig bloeiende geraniums. Ik neem een slok koffie en mijn blik gaat automatisch over het plein onder het balkon.
Jongens met hoodies en opgewonden pratende meisjes klitten rokend bij elkaar onder het afdak van het theater. Een brandweerauto rijdt langzaam zonder sirene richting mijn oude school en het politiebureau. ‘Kijk, daar gaat de brandweer over het Omsnijdingskanaal’ zegt mijn moeder die omzichtig het balkon opkomt. ‘Ze gaan weer oefenen bij de haven’, is ze kennelijk goed op de hoogte van het wel en wee van het brandweerkorps.
Toen mijn moeder nog jong was, was het plein nog het Kolkje met Engels-til. De plek waar het Winschoterdiep in de stad eindigde en zich splitste als Omsnijdingskanaal om en als Venne door de stad. De plek waar de schepen aanmeerden bij de steenfabriek van Strating.
Het water van het Kolkje, de Venne en het Omsnijdingskanaal is al lang versteend, de steenfabriek verdwenen. Ze zijn alleen nog een herinnering van de oude inwoners van de stad. Het Kolkje is nu het Oldambtplein, een rotonde met in het midden een ‘kampke’ gras met daarop een gedrocht wat op een fontein moet lijken maar niet is.
Niet zomaar een rotonde. Niet zomaar een plein. Nee, wij hebben het genoegen een ‘shared space’-plein te hebben. Shared space betekent ‘gedeeld ruimtegebruik’ en is een Nederlands verkeersconcept bedacht door ene Hans Monderman. Ik ken hem niet. Maar die man bedacht dat je een verkeersplein niet meer als verkeersplein moet zien maar als verblijfsruimte.
Geen stoepranden, geen verkeersborden, geen verkeerslichten, niemand heeft er voorrang. Je moet het zelf maar uitzoeken. En dat heeft effect. Tenminste op het balkon van mijn moeder hoef je je niet te vervelen. Je ziet er van alles.
De ambulance staat wekelijks op het plein omdat er een fietser of voetganger onderuit is geschoffeld door een auto. Jonge jongens in snelle auto’s die aan de handrem trekken en hun wagen dwars op de weg zetten omdat ze stoer willen doen voor de meisjes op het muurtje voor de bezorgpizzeria.
Die bezorgers van de bezorgpizzeria liggen trouwens regelmatig met hun scooter languit het op het plein. Meestal is dat na een lange droge periode en er een bui valt. Door het regenwater vermengd met olieresten op de weg is het plein soms net een ijsbaan.
Een wandelende man die ik wel ken die bijna op de vuist gaat met een automobilist omdat-ie hem net niet van de sokken rijdt. Het blijft gelukkig bij een stevige scheldkanonnade. Een jongetje op een loopfiets die aan zijn moeder is ontsnapt, wil pardoes de weg oprijden. Hij wordt nog net bij zijn kladden gegrepen door een oplettende man met een volle Jumbotas in zijn hand.
Een vrachtwagenchauffeur die boos toetert omdat vier fietsende jongens met voetbaltassen op de ‘pakjesdrager’ nog net even voor hem langs willen glippen. Een Duitse automobilist die de wandelpromenade langs het theater op wil draaien omdat ie denkt dat het de doorgaande weg is.
Auto’s die rijen dik staan te wachten omdat een groep Duitse toeristen langzaam wandelend het plein oversteken. Fietsers die de rijbaan van de auto’s en vrachtwagens ook als fietspad beschouwen.
Mijn gedachten dwalen af naar het bijna fatale avontuur dat ik zelf op het plein beleefde. Op een avond, het was al laat en donker, ik kwam net terug van ‘t wichtje, naderde ik in de Witte Reus het plein.
Het was stil op de weg, stil op het plein. Ik keek naar links, ik keek naar rechts. Nog een keer naar links.
In de verste verte geen mens te bekennen. Tenminste dat dacht ik. Als ik weer voor me kijk en het plein wil oprijden, doemt ineens vlak voor me een fietser op in het licht van de koplampen. Ik schrik zo erg, dat ik in plaats van de rem de koppeling in trap. Mijn adem stokt. Ik knijp mijn ogen stijf dicht. In die fractie van een seconde denk ik dat ik de fietser vol in de flank ga rammen. Ik verwacht een enorme knal. Maar die blijft uit. Ik heb de fietser op een haar gemist.
Mijn hart zit in mijn keel en vliegt bijkans mijn borstkas uit. Als ik uitstap om mijn verontschuldigingen aan te bieden, is de fietser al doorgereden richting de Zeeheldenbuurt.
‘Klotenrotonde’ scheld ik hardop tegen niemand als ik de auto weer in stap. Elke keer als ik weer over het plein kom, krijg ik dat beeld van die fietser in mijn koplampen in mijn hoofd. Ik probeer het plein maar zoveel mogelijk te mijden.
Ik hoor het ook om me heen. Mannen die net als ik bewust omrijden om maar niet over dat plein te hoeven. Moeders die hun kinderen niet alleen op de fiets naar school durven laten gaan, omdat ze over het ‘verblijfruimteplein’ moeten.
De bel gaat. Moeders krijgt visite. Een mooie vrouw met een guitig jochie met stekeltjeshaar komen ook op het balkon. Ik vertel wat er allemaal voor hachelijke dingen op het plein gebeuren.
‘Ze gaan er wat aan doen’, zegt de vrouw. Ik kijk haar verbaasd aan. Daar weet ik niks van. ‘Jaha..’ zegt ze ‘Als de eerste dode is gevallen, dan gaan ze er iets aan doen. Geheid’.
Ik laat het even tot me doordringen. Het woord ‘geheid’ echoot in mijn hoofd. Ik kijk naar de krant, naar de puzzel. Naar puzzelwoord nummer 11. Gegarandeerd. Zes letters…..
GEHEID
Erik Hulsegge