Deze dag: IJje Wijkstra inzet van een geleerde ruzie

IJje Wijkstra
IJje Wijkstra © Publiek Domein
Was er destijds een ‘subcultuur van geweld rondom Grootegast’ die een doorslaggevende rol in het drama speelde? Een oud-rechter en een criminoloog kregen het er, een halve eeuw na het drama, over aan de stok met elkaar. Want wat bracht IJje Wijkstra er toe vier politiemannen dood te schieten in 1929? Op deze dag, 4 september 1980, werd over zijn motieven nog altijd geruzied.
Mr. Dr. G. Overdiep, president van de Groninger rechtbank, kenner van regionale geschiedenis, verdiepte zich in het strafproces tegen Wijkstra en schreef een boekje over de zaak. Daarvoor ‘had hij veel meer de kranten uit die tijd moeten napluizen’, vond criminoloog Jac van Weringh. Hij beweerde met stelligheid, dat er rond Grootegast destijds een ‘klimaat van ontucht en geweld heerste’.
Volgens rechter Overdiep kwam Wijkstra nu juist uit een streng gereformeerd en gezagsgetrouw milieu. Er was in dat gebied ‘helemaal geen klimaat van ontucht en geweld, zoals van Weringh beweert’.
Het vroor dat het kraakte op die januaridag in 1929. Meer dan 18 graden. Maar liefst vier veldwachters hebben de opdracht gekregen Aaltje Wobbes van huis op te halen. Aaltje is ingetrokken bij IJje Wijkstra, die goed bevriend is met Hendrik Wobbes, de man van Aaltje. Hendrik zit in de cel wegens diefstal. Justitie wil Aaltje spreken over het in de steek laten van haar zes kinderen.
Dat verzoek komt terecht bij burgemeester Bonnema van Grootegast. Die voorziet kennelijk problemen. Immers, hij stuurt niet alleen twee gemeentelijke veldwachters, Aldert Meijer en Mient van der Molen, maar ook twee rijksveldwachters, Herman Hoving en Jan Werkman naar het huis van Wijkstra.
Als de politiemannen op de deur van de woning kloppen en zich bekend maken, zou Aaltje hebben geroepen naar haar minnaar IJje: ‘schiet ze dood!’ Wijkstra weet daadwerkelijk alle vier de veldwachters rond de woning neer te schieten met zijn karabijn. Hij snijdt de mannen daarna ook nog eens de keel door. Vervolgens steekt hij de woning in brand. Zelf raakt hij gewond. Hij brengt Aaltje onder bij een neef en vlucht naar Groningen. Op weg naar het ziekenhuis wordt hij aangehouden.
Na 12 jaar van zijn gevangenisstraf voor de moordpartij te hebben uitgezeten, sterft IJje Wijkstra. Aan tuberculose, want hij ‘verkeerde in een vergevorderd stadium van de longtering’. Bovendien heeft hij zichzelf kort daarvoor ernstig verwond bij een zelfmoordpoging. Hij was inmiddels overgebracht naar het Rijkskrankzinnigengesticht van Woensel, bij Eindhoven. Aaltje Wobbes zit een jaar gevangenisstraf uit wegens verwaarlozing van haar kinderen. Daarna verhuist ze alleen naar Amsterdam.
In 2012 promoveert de in Opende geboren Libbe Henstra aan de universiteit van Leiden op een uitvoerige studie naar de gebeurtenissen in Doezum. De studie van rechter Overdiep is voor Henstra als 10-jarig jongetje de eerste kennismaking met het drama. Want dat boekje werd doorgegeven, terwijl er in 1980 in de huiskamer van de familie ademloos werd geluisterd naar een interview op de radio met Aaltje Wobbes-van der Tuin, zoals ze destijds door het leven ging.
Criminoloog Van Weringh tekende dat jaar in het ‘Tijdschrift voor de Criminologie’ op, dat er ‘weinig of geen inzicht in de achtergronden van de moord op de vier veldwachters’ te lezen was in het werk van rechter Overdiep. Een omissie die in het proefschrift van Henstra meer dan goed wordt gemaakt. Wijkstra ziet zichzelf als ‘het beest’, de Bijbelse antichrist. Aaltje Wobbes dicht hij de rol toe van verleidster, de hoer van Babylon. Gevraagd naar het waarom van zijn daad door een rechercheur antwoord Wijkstra kortaf: ‘ze hebben me getart’. Er blijft veel meer te zeggen over de vreselijke daad en de daar achter schuil gaande wereld van IJje Wijkstra en zijn tijd. Die was op deze dag, 4 september 1980, al eens reden voor een stevige controverse.
Het proefschrift van Libbe Henstra is hier terug te vinden.