Deze dag: De Groninger premier van Spanje wordt gevangen genomen

‘De wereld was een maatje te klein voor hem.’ Zo typeert historicus Luc Panhuysen jonker Johan Willem Ripperda uit Oldehove. Op deze dag, 14 mei 1726, werd Ripperda als eerste minister van Spanje op staande voet ontslagen. Beschuldigd van hoogverraad, werd hij opgesloten in de kerker van Segovia.
Zijn levensloop leest als een klassieke schelmenroman. Allerhande auteurs hebben zijn avonturen bij leven al opgetekend. Van Groninger jonker tot premier van Spanje en – bijna - koning van Corsica. Met bijbehorende amoureuze verwikkelingen, die hem soms het leven hebben gered.
Geboren in 1682 als ‘telg uit een eerbiedwaardig adellijk geslacht’ in Oldehove, ging Jan Willem Ripperda naar school in Emmerik, waarna hij, als goed katholiek, het Jezuïetencollege in Keulen bezocht. Terug in Groningen trouwde hij met de welgestelde Alida Schellingwoude, waarvoor hij wel van geloof moest wisselen. Gereformeerd kon hij meteen ook carrière maken in de Groninger politiek, als gedelegeerde van Stad en Lande. Hij schopte het via de Staten-Generaal in Den Haag, tot ambassadeur van de Republiek in Spanje.
Vijftien jaar geleden schreef Sytze van der Veen een lijvige biografie over Johan Willem Ripperda, met de titel Een Spaanse Groninger in Marokko. Met name de Spaanse periode in zijn leven komt uitvoerig aan bod in het boek. Ripperda kwam er als gezant van de Republiek en won aan het Spaanse hof het vertrouwen van Koning Philips V. Hij wisselde in deze omgeving uiteraard weer van geloof en werd opnieuw katholiek. In 1725 stuurde de koning ‘Don Ripperdá’ naar Wenen, om te proberen een verdrag met de Habsburgse keizer te sluiten.
De beloning voor de missie die geslaagd leek, was een post als eerste minister in de Spaanse hofhouding. Dat ging een jaar goed. Maar vaak bleek dat de werkelijkheid niet helemaal in overeenstemming was met hoe Ripperda die had voorgespiegeld. Het verdrag stoelde op vage beloften.
Dat werd duidelijk toen een Habsburgse gezant Madrid aandeed. Johan Willem werd door zestig ruiters van de Koninklijke lijfwacht van de koning uit de Engelse ambassade gehaald, waar hij heen was gevlucht. De koning van Spanje sloot zijn eerste minister vervolgens op in de kerker van Segovia.
Uit de bronnen en de literatuur over hem rijst het beeld op van een opportunist, die vooral zijn eigen belang het beste diende. Hij wordt omschreven als een ‘exuberante ijdeltuit, een koopman in wind en illusies’, maar ook ‘een charmeur met veel overtuigingskracht’. Die eigenschap kwam hem van pas, toen hij er na twee jaar gevangenschap in slaagde zijn kerker te ontvluchten met de hulp van de dochter van zijn cipier, het dienstmeisje Josepha Francisca Ramos. Ze kregen samen twee bastaardzonen.
Historicus en schrijver Sytze van der Veen heeft na tien jaar studie ‘een schilderachtig en onuitstaanbaar persoon aan de vergetelheid ontrukt’, schreef Luc van Panhuysen in de NRC. Iemand die ‘een geboren blufpokeraar was, die consequent alles of niets speelde’. Na de Spaanse episode kwam er nog een bijzonder slotstuk aan een bijzonder leven.
In Marokko kwam hij in dienst van sultan Abdallah en voerde als generaal een leger aan, dat streed tegen zijn oude broodheer Spanje. Ripperda was aanvankelijk succesvol, maar werd bij Ceuta door de Spanjaarden verslagen. Ten slotte werd hem de kroon van Corsica in het vooruitzicht gesteld bij deelname aan een militaire expeditie van Theodor von Neuhoff, een Duitse edelman die na allerlei verwikkelingen zelf tot koning werd uitgeroepen.
Ripperda reisde naar Tunis en van daar naar Tetuan. Daar stierf hij verarmd, in november 1737. Na een leven dat met alle verwikkelingen en romances en veldslagen, doet denken aan dat van zijn beroemde tijdgenoot, de Baron van Münchhausen. Op het toppunt van zijn macht en roem werd op deze dag, 14 mei 1726, de Spaanse eerste minister Johan Willem Ripperda gearresteerd en opgesloten.