Column: Doodsbedreiging in Drieborg

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
Ik heb wat met Drieborg. Dat komt voornamelijk door mijn vader. Mijn vader is geboren in het dorp op de dijk. Daaraan moest ik donderdag denken. Dat was namelijk zijn sterfdag.
Vier jaar geleden is het alweer dat de oude krijger vond dat hij genoeg had gestreden. Ik zie me nog aan zijn sterfbed zitten. Tja…
Mijn vader woonde voor de oorlog met mijn opa en oma en zijn broertje Wimpie op de Oude Dijk nummer 5. Opa was commies en lag in weer en wind en bij nacht en ontij in het veld bij de grens om smokkelaars te vangen met koffie, boter of met varkensblazen vol jenever onder de kleren.
Dat je in Drieborg op de Oude Dijk woont is niet zo vreemd. Op de dijk is het dorp namelijk gebouwd. Huisjes van arbeiders tussen Kostverloren en Oude Statenzijl die hun schamel loon verdienden op het land van de herenboeren. Er wordt trots beweerd dat Drieborg het enige echte overgebleven dijkdorp van onze provincie is.
Over de naam van het dorp verschillen de meningen. Er zou ooit een grote borg hebben gestaan, maar daar zijn geen bewijzen voor. Of de naam kan komen van de samenkomst van drie zeedijken en in dit geval betekent borg dus dijk. Maar het meest aannemelijk is dat Drieborg genoemd is naar een voor die tijd bijzonder huis met drie schoorstenen.
Daarin woonden drie gezinnen onder één dak. ‘Kiek dij lu wonen in n Dreibörg’, riep de rest van de dorpsbewoners enigszins spottend over het bijzondere huis. En de dorpsnaam was geboren.
As lutje rooie reed ik er op de achterbank van onze witte Opel Kadett op zondag heel vaak doorheen. Pa en moe moesten altijd ‘eem kieken’ in Nieuwe Statenzijl en natuurlijk moesten we ook ‘ eem kieken bie t ol stee van pa’.
Later als puberrooie fietste ik zelf door het dorp op weg naar de sluis aan de Dollard, naar ‘t end en begun van Grunnen’, naar de boerderij van Staal om er te spelen met mijn schoolkameraadjes Jeroen, Martijn, Boelom Edzo en Richard.
Soms bleven we ook hangen in Drieborg, bleven we hangen bij Boelo in de majestueus grote witte boerderij aan de Schanskerdijk. Spelen in de immense schuur, op de spookachtig grote zolder of brommertje scheuren over t laantje naar het dorp. En nog mooier: stiekem brommertje scheuren op de skelterbaan aan het eind van het laantje.
Drieborg was ooit bekend als het dorp van de kartbaan. Aan de rand van het dorp zo langs de Schanskerdijk lag de racebaan voor skelters. In het dorp wordt gefluisterd dat Niki Lauda er in zijn jonge jaren heeft geracet.
Wij lagen op de baan plat op ons brommertje, alhoewel de jongens van Staal en Boelo altijd om het hardst sjeesden. Die kenden geen angst of vrees. Ik ruik nog de geur van de brommerbenzine en de smeer.
Ik kan me er nog kwaad over maken en in het dorp ook denk ik, dat er ‘import’ in het dorp kwam wonen die net zo lang zeurde en zemelde bij de gemeente en bij de rechter dat de kartbaan moest verdwijnen wegens overlast. En toen de baan eenmaal weg was, de importman - het kan niet waar zijn maar het is wel zo - ging verhuizen.
Behalve de reuk van brommertjes leerde ik in Drieborg ook de penetrante geur van karwij kennen. Ik wist alleen van gerst, rogge en tarwe maar leerde op de boerderij van Ten Have dat er nog veel meer graansoorten zijn. De geur van karwij gaat nooit meer uit mijn neus.
Drieborg kende ook een hoop bijzondere mensen met bijzondere namen: Luppo Patat, Dikkie Orgelvrouw Teuben, Bob Hulde Offers, Duutje Delger van het gelijknamig café, Duutje Delger van de voetbalclub. De laatste Duutje kreeg de bijnaam Donte want dat voorkwam verwarring en Jooje Veld. Jooje was van het in Duitsland wereldberoemde zangduo Die Veldantino’s.
Over de grup trokken ze volle zalen met met hun grote hit ‘Ein paradies auf Erden’. Jooije kreeg de muziek met de paplepel ingegoten want vader Veld was de grote man achter de vermaarde accordeonvereniging Adeo. Accordeonvereniging Drieborg en omstreken. Over de naam was stevig nagedacht.
Maar ik wil het eigenlijk even hebben over Luitjen Stel. Stel was de slachter van het dorp. The Butcher. Stel werd in het dorp ‘directeur’ genoemd omdat hij altijd rondreed in een ‘dikke’ Mercedes.
Stel was zoals bijna alle mannen van het dorp ook lid van de plaatselijke voetbalclub. Die heette geen VV maar SV Drieborg. Sportvereniging Drieborg, want het dijkdorp is klein maar in daden groot, en was en is een heuse omnivereniging. Want behalve voetballen kun je er ook volleyballen en gymnastieken.
Ooit maakte ik als jonge tiener mijn debuut in de hoofdmacht van Westerlee in het stadion van Drieborg. Dat het een stadion was stond met een groot bord op de Oude Dijk.
Op een warme zomeravond stond ik met trillemientjes op het veld onder aan de dijk. Mijn directe tegenstander heette Luitjen Stel, zo hoorde ik van onze trainer. ‘Goud dien best doun’ was de boodschap. Dat deed ik. Na een kwartiertje speelde ik Stel eerst door de benen, omzeilde nog twee verdedigers van Drieborg en peunde de bal boven in de hoek.
Alsof ik de Europa Cup 1 had gewonnen of zojuist de winnende goal had gemaakt voor het Nederlands Elftal, zo trots en blij was ik. Ik groeide een meter en mijn borst ging zeker twee tepels vooruit. Meteen na de aftrap na mijn wereldgoal kwam Stel bij me lopen.
‘Most es eem goud heuren doe leutje grom.’ Zijn stem was zwaar en dreigend. Zijn ogen spuwden vuur en verdoemenis. Toen zei hij: ‘Astoe dat nog ainmoals weer flikst loat ik die gieren as n zwien en din moak ik die hastikke dood.'
Als bevestiging dat hij het meende snoof hij diep en balde zijn slagersvuisten. Mijn hart klopte in mijn keel van angst. Ik raakte geen bal meer, vroeg eerst aan de trainer of ik ergens anders in het veld mocht staan en niet veel later veinsde ik een blessure en trok mij ijlings terug onder de douche. De angst voor ‘zwieneslachter’ Stel was een magere rooie tiener met jeugdpuistjes even te machtig.
Gisteravond heb ik dit verhaal verteld in het hol van de leeuw. In dorpshuis Noorderlicht bij het feest van de sportclub ter ere van het 75-jarig bestaan. Stel was er ook. Ik was even bang dat hij mij alsnog te grazen zou nemen. Maar hij kon er gelukkig om lachen. Hij wist het nog wel en zei met een klap op de schouder...
‘t Was mor n grapke mejong.’