Oud-toezichthouder: ‘Ons verhaal werd belachelijk gemaakt’

Jan de Jong in de Tweede Kamer in 2015
Jan de Jong in de Tweede Kamer in 2015 © Martijn Beekman/ANP
Zijn medewerkers zagen het als een van de eersten: de gaswinning was onveilig en moest zo snel mogelijk worden afgebouwd. Maar wat Jan de Jong ook probeerde, de gaswinning ging niet omlaag, maar werd juist opgeschroefd tot recordhoogte.
De voormalig inspecteur-generaal van het Staatstoezicht op de Mijnen gaf dinsdag een ontluisterend beeld van de verhouding tussen de toezichthouder en het ministerie van Economische Zaken. Het ministerie luisterde niet naar het SodM en vond de toezichthouder vooral heel vervelend.

Roepende in de woestijn

Na de ‘exceptionele’ beving bij Huizinge in 2012 schrokken SodM-medewerkers zich wild. Ze doen direct onderzoek en komen tot een alles veranderende conclusie: de gaswinning moet snel stoppen. De Jong probeert de boodschap duidelijk te maken maar voelt zich een roepende in de woestijn.
‘Meneer De Jong, dit is groot bier’, zei toenmalig minister Henk Kamp (VVD) van Economische Zaken volgens de oud-toezichthouder. ‘Het is duidelijk dat ik hier met de top van de coalitie over moet praten.’ Later merkte De Jong dat de bevindingen van het SodM op gespannen voet stonden met de economische belangen rond de gaswinning. Bij een ontmoeting met vertegenwoordigers van de coalitiepartijen VVD en PvdA wordt het verhaal van Staatstoezicht volgens De Jong ‘belachelijk gemaakt’.

‘Willens en wetens’

Een jaar later wordt een recordhoeveelheid gas gewonnen. Minister Kamp wast de grotere productie wit door te zeggen dat het een koude winter was en de kleine gasvelden minder hebben opgeleverd. De Jong ontkracht die redenering. ‘Want het was geen koude winter en de kleine velden leverden volgens planning, dus dat waren allebei geen overwegingen om meer te produceren. (...) De minister was er willens en wetens bij betrokken.’
De Jong schetst de ‘zeer gespannen’ verhoudingen tussen het ministerie en de toezichthouder. De toezichthouder is er notabene om voor het ministerie toezicht te houden op mijnbouw.

Opgenomen gesprekken: ‘Sovjet-achtig’

Waar De Jong geen gehoor vindt bij het ministerie, TNO of het KNMI komt hij wel regelmatig in de pers. Tot onvrede van het ministerie. ‘Ik ben meerdere keren ‘s avonds ter verantwoording geroepen.’ Dat gaat zo ver dat hij wordt geconfronteerd met een uitgeschreven transcript van gesprekken die blijken te zijn opgenomen. ‘Ik wilde er niet eens over praten, ik ben toen boos weggelopen. Ik vond het zó verschrikkelijk, bijna Sovjet-achtig. Gesprekken opnemen zonder dat mensen dat wisten…’

'Groot onrecht aangedaan'

Na zijn pensioen blijft Jan de Jong betrokken bij het leed van gedupeerden en wordt hij lid van de Groninger Bodem Beweging. Hij voorziet hen op de achtergrond en in stilte van advies. ‘Ik vind dat er ontzettend groot onrecht is gedaan aan de mensen in Groningen. Ik besefte dat het voor gewone burgers ongelofelijk moeilijk vechten is tegen mastodonten als Shell, Exxon en de Nederlandse Staat.’
In zijn slotwoord hekelt De Jong de kabinetten sinds Rutte II. 'Doorgaan en zelfs verhogen van de gaswinning verhoudt zich in geen enkel opzicht tot de zorgplicht. Waarom kwam er geen deltaplan voor Groningen, zoals dat er was in Zeeland, rondom de rivieren of in Limburg?', vraagt De Jong zich af.
Om daar zelf gelijk antwoord op te geven: zorg voor veiligheid ontbrak omdat belangen door elkaar heenlopen. Een ministerie moet niet én verantwoordelijk zijn voor veilig en bezig zijn met de gaswinning, vindt De Jong. ‘Dat kan niet, dat gáát niet!’, besluit hij.
KNMI en TNO
Eerder op de dag zijn Bernard Dost (KNMI) en Jaap Breunese (TNO) verhoord. Tijdens het verhoor van Dost wordt duidelijk dat het KNMI jarenlang geen goed zicht had op aardbevingen. Tot in de jaren tachtig kon het instituut bevingen onder 2,5 op de schaal van Richter niet zien. Na een aanpassing van het meetnetwerk konden ze meer zien, maar niet zwakker dan 1,5 op de schaal van Richter. Inmiddels kan het KNMI de kleinste trillingen meten. Het verhoor van Breunese ging onder meer over de onafhankelijkheid van TNO. Hij voelde naar eigen zeggen geen druk van het ministerie, hoewel die wel betaalde voor onderzoek: ‘Het ministerie stelde altijd open vragen, ze stuurden nooit op bepaalde antwoorden.’