Sportcolumn: de beste Donar-speler aller tijden

Geert Jan Darwinkel
Geert Jan Darwinkel © RTV Noord
Ik prijs me gelukkig dat ik niet ben behept met autoriteitenvrees. En starstruck ben ik evenmin heel snel. Al zijn er natuurlijk altijd uitzonderingen. Want de ene beroemdheid is de andere niet.
Ik zal er niet om liegen: oog in oog met Harrison Ford, Johan Cruijff en Herman Brood knikten de knieën enigszins en kwamen de woorden heel wat minder coherent uit m'n mond dan normaal.
Een maand of wat terug overkwam het me ook weer. Ik hing namelijk een uur lang aan de telefoon met Al Faber. Menig Groningse millennial, sportliefhebber of niet, zal zich bij het horen van die naam afvragen: wie?! Al Faber, mensen! Nederlandse Amerikaan met Friese roots en de in mijn ogen beste speler van Donar aller tijden. Met afstand.
Ik weet het, bij menig Donar-fan zal Faber niet in zijn of haar top drie voorkomen. Die zullen Jimmy Moore noemen, John Franken, Renso Zwiers, of wellicht die spectaculaire kanjer en veel te vroeg overleden Dave Lawrence. De naam Pete Miller zal menigmaal worden genoemd, net als die van mister Donar Martin de Vries, of, bij de wat jongere fans, zullen vooral de namen Jason Dourisseau, Bernard Day, of misschien toch Lance Jeter de revue passeren.
Stuk voor stuk kleppers, daar niet van. Maar ik ben meer van de stille Willy's.
Ik heb een zwak voor anti-helden, ben vooral een fan van stofzuigers, van de mannen van het vuile werk. Van onzichtbare kilometervreters die in de ogen van het grote publiek geen vedette zijn. Omdat ze niet die topscorer zijn, wiens naam steeds maar weer gescandeerd wordt na opnieuw een weergaloze voltreffer. Omdat ze niet de man zijn van die waanzinnige dunk of van die oogstrelende stijl van basketballen en onnavolgbare dribbels. Nee, ze zijn over het algemeen vooral goed in zaken die door de goegemeente maar zelden worden opgemerkt of gewaardeerd, maar die voor een (kampioens)team absoluut onmisbaar zijn.
En onmisbaar, dat was Al Faber. Hij was tactisch sterk, en knapte onnoemlijk veel vuil werk op. Hij pakte rebounds, en werkte alsof z'n leven ervan afhing. Waar de topschutter van zijn team een steekje liet vallen, daar zette Faber een stapje extra. Een screen waardoor de superster een open schot kon nemen? Dat kon je aan hem wel overlaten. Net als het bloed onder de nagels weghalen bij de tegenstander trouwens. Want ook trash talken kon Al Faber als de beste. En dat allemaal in die wat houterige stijl van hem, compleet met dat wat vreemd aandoende schot.
Hij was het cement waar mening kampioensploeg mee was gebouwd. Want waar Al Faber ook speelde, in Amstelveen, Den Bosch of Groningen, daar werd aan het slot van het seizoen een landstitel gevierd. Toeval? Dacht het niet. Je zou toch wensen dat het huidige Donar maar een halve Al Faber binnen de gelederen had.
Een maand of wat terug had ik 'm dus aan de telefoon. Ook zo wat: hij probeerde het gesprek vanuit North Carolina zoveel mogelijk in het Nederlands te voeren. Want dat had-ie destijds, net als z'n vrouw Nancy, razendsnel geleerd, om de inburgering te bespoedigen. Typisch Al Faber, want, afgezien van wat Scandinavische voetballers: welke buitenlandse topsporter doet voor die paar jaar ballen in Nederland nou nog moeite om onze taal met die verschrikkelijk harde g's te leren? Nou, Al Faber dus.
Je hoort wel eens zeggen: je moet je helden niet willen ontmoeten, omdat dat alleen maar kan tegenvallen. Mag zo zijn, maar mijn tête-à-têtes met Ford, Cruijff en Brood staan op mijn netvlies gegrift en pakt niemand me meer af.
Ook m'n telefoontje met Al Faber valt in die categorie. Want wát een aardige, bescheiden man. Helemaal de man die ik begin jaren tachtig als puber in de Martinihal zag buffelen, zuigen en knokken voor ieder punt. Hij zal er volgend jaar, als Donar vijftig jaar profbasketbal viert, absoluut bij zijn, beloofde hij.
Hopelijk ben ik dan niet ál te starstruck.
Geert Jan Darwinkel