Column: Ach gut

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
‘Ach gut, wat n laiverd…’ Een vrouw kijkt helemaal verrukt als ze ons hondje ziet. Lutje laif en ik wandelen in het bos voorbij het Boschhuis en het klooster in Ter Apel. Hondje Peppie, in het kort Pep, mocht ook mee.
De vrouw, klein van stuk, met bril, donkerblond geverfd haar en haar korte benen gestoken in lange laarzen komen we tegen op een ruiterpad met doorwaadbare plaats. Het bos geurt en kleurt naar de herfst.
Peppie is een zwart met witte Cocker Spaniël met dansende oren en een sullige vrolijke uitkijk. Ik wou hem eerst Joe noemen naar de zanger en Cocker van Spaniël maar daar kreeg ik de handen niet voor op elkaar.
‘Kokkie’ is ook wel wat, zei ik bij de gele vla met slagroom. Dat is te voor de hand liggend, kwam meteen van de andere kant van de tafel. Het compromis werd Peppie. Daar was over nagedacht, want Peppie was weer de andere helft van het bekende tv-matrozenduo Peppie en Kokkie. En zo werd Peppie Peppie, en nu, drie jaar later, is Peppie alleen nog maar Pep.
‘Jachthondje nait’, zegt de vrouw. ‘Klopt’, zegt Mientje. ‘Doarom hebben we hom ook aan lien.’ Pep is een teefje maar het gekke is tegen een hond zeg je toch gauw ‘hij’. Mientje dus ook. ‘Ach gut, hai mag nait eem lös?’ en de vrouw begint de vrolijk kwispelende Pep te aaien.
‘Ach gut, laiverd, doe hest vast honger...’, zegt ze met een lief kinderlijk stemmetje tegen de hond. En ze diept uit haar jaszak een plastic puutje met meelkoekjes. Pep springt uit enthousiasme voor deze verwennerij tegen haar op. De hondenpoten laten zwartbruine moddervegen achter op haar jas.
De vrouw ziet ze pas als de hond het koekje in een hap heeft weggekauwd. ‘Ach gut’, zegt ze en probeert de jas tevergeefs schoon te vegen. Dan kijkt ze omhoog, naar de lucht, waar in de verte boven De Bruil een schip met zure appels hangt. ‘Ach gut’, zegt ze met een vies gezicht. ‘Begunt t ook nog te regen ook…’
‘Ach gut, joa man’ antwoord ik, haar stiekem plagend met haar stopwoordje. De vrouw heeft niets in de gaten. Ik denk Mientje ook niet. ‘Ach gut, zo’n mooi hondje’, zegt de vrouw bij het afscheid. ‘Doar mouten ie recht zuneg op weden. ‘Klopt’, zegt Mientje. En we zwaaien haar vriendelijk na. De vrouw draait zich nog een keer om. ‘Ach gut, wat ik nog zeggen wol. Ie hebben n bekind gezicht…’
Stopwoord is best wel een vreemd woord, denk ik, als we even later over een smal modderig paadje langs de sloot bij de begraafplaats lopen.
Het is geen woord om met iets te stoppen, je bezigheden te staken. Nee, het is net als bij het stoppen van sokken, je vult iets op. In het geval van stopwoord een leegte van je eigen woorden.
Veel mensen, misschien wel alle mensen, hebben stopwoorden. Je kent ze wel: Dus, eigenlijk (die had ik ook een tijdje), oké, en zo, niet of niet waar, ja toch, echt wel, nou… En zo kan ik nog wel even doorgaan.
Vrouw Ufkes bij ons uit het dorp hoorde ik bij melkboer Bloem in de kar altijd ‘Joawaoh joa’ zeggen. Als de buren met vakantie waren: ‘Joawoah joa… Zie binnen al weer op vekaanzie’. Als de krant die ochtend te laat in de bus lag: ‘Joawaoh joa... Kraande is al weer te loat. Dij bezorger dij mos carbid luzzen, joawoah joa.’
Een jongen bij mij in het voetbalteam zei soms wel drie keer in een zin ‘Op dat moment’. Dat ging zo: ‘Dus op dat moment loop ik alleen op de keeper af. En op dat moment moest ik kiezen: Ik schiet op dat moment of ik ga de keeper op dat moment voorbij. En wat gebeurt er op dat moment? De keeper pakt op dat moment gewoon de bal.’
Ik kan je vertellen. Op dat moment kun je op dat moment niet meer horen.
Ik heb echt een hekel aan die stopwoordje. Maar hoe graag ik het ook niet wil, ik heb ze ook. Hele stopzinnetjes zelfs. De laatste die ik van mezelf heb ontdekt is: ‘Om het zo maar te zeggen’. Te pas en te onpas, in het Nederlands, in het Gronings. Het is om gek van te worden, om het zo maar te zeggen. Oeps, daar ga ik al weer.
Maar wist je wel dat er ook stopgeluiden zijn? Een hele goede bekende, ik zeg niet wie, want ik moet het eigenlijk nog een keer tegen hem zeggen. Die zegt overal hè achter. Dat klinkt als een harde zeurderige zucht. Een beetje meer ‘Hhèh’, maar dan klinkt die e nog iets meer als een korte i. 'Hhihhh…'
Een poosje geleden kreeg ik er flink van langs: ‘Die stukjes van jou... Gaat nergens over, hè. Het wordt tijd dat je een keer gaat schrijven over wat er toe doet, hè. Daar zitten mensen op te wachten en niet op die flauwekul van jou, hè…’
Wat ik nog altijd tegen hem wil zeggen? Nou, als voor de zoveelste keer dat ‘hhihhh’ uit zijn mond komt. Dat ik dan zeg: ‘Hihhhh., dat zegt n boer ook tegen n scheet...’
Terug bij het Boschhuis is het er druk. Binnen is geen tafeltje meer vrij. In de lange gang komen we de wandelende vrouw tegen. ‘Ach gut’ zegt ze. ‘Nou wait ik woar ik die van kin. Doe waarkst bie mien dochter in t zaikenhoes….’
Tja, mensen zijn maar vreemde wezens, om het zo maar te zeggen.
Erik Hulsegge