Column: Nieuwe buren

Erik Hulsegge
Erik Hulsegge © RTV Noord
De warmte van de zon streelt mijn wangen. Ik zit achter het huis op een loungebank. Voor me in het water een koppel eenden. Eén ervan klappert met de veren alsof-ie blij is met deze zomerse herfstdag.
In de verte op het meer glijdt een zeilboot voorbij. Je zal nu wel denken: sinds wanneer hebben ze aan de Oranjestraat in Winschoten water achter het huis en een meer met voorbij glijdende zeilboten in de verte?
Het zou nog de Winschoter haven kunnen zijn met de oude zeilschepen aan de kade, maar zo is het niet. Want ik zit in het zonnetje achter mijn nieuwe huis. In café De Klos op de hoek zouden ze ‘schiere kleune’ zeggen.
Ik heb het al een keer verteld dat ik ging verhuizen, maar nog niet waarheen. Niet zo ver weg hoor: andere kant van het Winschoterdiep, andere kant snelweg en andere kant Pieter Smitbrug. Als je hier niet uit de buurt komt; dat heet Blauwestad, aan het Oldambtmeer.
En ik moet zeggen, zo hier aan het water in het zonnetje is het net een klein paradijs. Terrasje, ‘kampke’ gras, een handvol knotwilgen langs het slootje en een bootje dat voorbij tuft met een zwaaiende man en vrouw erin.
Ik moet hier toegeven dat ik voor de verhuizing wel mijn twijfels had. Als je bijna 25 jaar naar alle tevredenheid doorbrengt in een mooi huisje in een heel mooi buurtje met heel leuke mensen, dan gebeurt er wel wat met je.
Hoe dichter de verhuizing kwam, hoe mooier mijn oude huis werd. Als de houtkachel snorde, was het nog nooit zo gezellig, als de keuken naar boontjessoep rook, was de soep lekkerder dan ooit en als ik het gras had gemaaid, was het gazon strakker en groener dan-ie ooit geweest was.
Tjonge, je maakt jezelf wat te doen. Ik begon ineens te denken of ik aan de andere kant van het Winschoterdiep wel zou kunnen aarden. Dat de nieuwe buurman nooit zo’n goeie kerel zou kunnen zijn als buurman Knuterman. Of dat de buurtbarbecue daar zonder al die drankorgels in het oude straatje wel heel saai zou zijn.
Op een morgen werd ik badend in het zweet wakker. Mientje naast me knorde onverstoorbaar door. Ik had plotseling het beeld van twee broers in mijn hoofd. Het beeld van Berend en Nantko. Twee broers die ook in een mooi straatje, net buiten de binnenstad, woonden.
De twee waren onafscheidelijk. Waar Berend was, daar was Nantko ook en andersom. Bij de slager, in de kroeg, in het postkantoor en zelfs bij de kapper, altijd met z’n tweetjes.
Alle twee waren ze klein van stuk, vriendelijk gezicht en een strafschopstip bovenop het hoofd. Hoe oud dat ze waren, was niet goed in te schatten. Het leek of de broers gewoon niet ouder werden.
In het leven van Berend en Nantko waren ook vrouwen geweest, maar dat ging op den duur altijd mis. Volgens vrouw Roelofs uit het Vierwindenstraatje konden de broers niet zonder elkaar en zouden ze tot aan hun dood in hun straatje wonen.
‘Hest al heurt?’ riep buurman Kraster over de schutting bij de Roelofsen. ‘Berend en Nantko goan vot.’ Het hele straatje was van slag geweest. Helemaal toen ze hoorden dat de broers naar Blauwestad, naar een ‘dikke’ villa aan het meer, gingen verhuizen.
Niet lang daarna kwam de verhuiswagen van Nobbe voorrijden. En daar verdwenen de broers om de hoek bij het bos uitgezwaaid door alle buren die de vrachtwagen ongelovig nakeken.
Het huis van de broers in het Vierwindenstraatje stond al een tijdje leeg. En elk vroeg zich af wie er weer zou komen wonen. Een kleine vier weken na het vertrek van Berend en Nantko naar Blauwestad kwam de verhuiswagen van Nobbe heel langzaam het straatje inrijden en stopte voor het lege huis.
De verhuizers sjouwden alles naar binnen en zetten alles ook op hun plek. Van sofa tot tv en van prullenbak tot kapstok. De buren, overburen en vrouw Roelofs hadden stiekem al even gegluurd of de nieuwe buren er zelf al waren.
Niemand had ze nog gezien. ‘s Avonds in het donker liep Harm Roelofs, de man van vrouw Roelofs, het laatste rondje met zijn hondje. In de woning van de nieuwe buren zag hij plots licht branden. ‘Ha’, zei Roelofs hardop tegen zichzelf. ‘Doar binnen ze.’
De luxaflex stond een klein streepje open. Stiekem gluurde Roelofs van achter de coniferen in de woonkamer. Hij viel bijna achterover van verbazing, want op de bank voor de televisie zaten met z’n tweeën gebroederlijk naast elkaar: Berend en Nantko.
‘Zie haren der nait aan wennen kint’, vertelden ze de volgende dag aan een opgetogen buurman Harm Lubbert. Het huis aan het meer was veel te groot geweest, al dat water vonden ze maar niks en de buren aan schuurtjekant waren dikke ‘snakkers’.
Na drie weken hadden ze het bekeken. Ze gingen mooi terug naar het huisje aan de rand van de binnenstad. En het leven in het Vierwindenstraatje was weer zoals het altijd geweest was. Ik zag in een droom mezelf ook weer terugkeren op nummer 13.
Daar denk ik aan als ik geniet van het zonnetje in mijn nieuwe achtertuin. ‘Moij buurman...’, hoor ik ineens. Het vriendelijk lachend gezicht van mijn nieuwe buurman komt net boven de schutting uit. Ik geef hem een hand en stel me aan hem voor. Nieuwe buurman, iets ouder dan ik, doet hetzelfde.
‘Komt aal goud hor’, zegt hij. ‘Wie binnen de minsten nait.’ En dan knikt-ie naar mijn gras. ‘Ik wil die dat ook wel even n moal maaien mejong hor.’
Ik vermoed dat hij het gebaar van het grasmaaien maakt uit een impulsieve gedachte over goed nabuurschap, maar dat het er nooit van komt.
Twee dagen later wil ik mijn nieuwe gazon maaien. Ik heb de kantjesmaaier, de grashark en de grasmaaier al klaargezet, als ik tot mijn grote verrassing zie dat het gras al gemaaid is. En strak ook.
Tja, daar kan zelfs buurman Knuterman niet aan tippen.

Erik Hulsegge