Column: Nieuwe Statenzijl

De allereerste keer dat ik in Nieuwe Statenzijl kwam, was met Oom Hendrik. In onze witte Opel Kadett, met kontje. Oom Hendrik en mijn vader met gitzwarte bril en evenzo zwart haar voorin en mijn moeder met hoofddoek en tas en ik achterin.
Oom Hendrik kwam uit Twente. Eens per jaar reed hij met de trein vanuit Goor naar het dorp aan de andere kant van het spoor, waar mijn vader hem van het station oppikte.
Oom Hendrik was in mijn beleving stokoud. Dun en een beetje gelig wit achterover gekamd haar en enorme brillenglazen, type jampot. Zijn vingers waren geelbruin van het roken. Hij stak het ene shagje met het andere aan.
Meestal kwam oom Hendrik in het voorjaar als de lucht weer geurde naar groeiend gras en bloeiend koolzaad. Hij belde dan vrijdags dat hij een dag later kwam. Op een voorwaarde. Die ene voorwaarde had ie altijd: er moest en zal een bezoek gebracht worden aan Nieuwe Statenzijl. Anders kwam ie niet.
Oom Hendrik was verknocht aan de sluis, de oude sluiswachterswoning met groene luiken, de oude rooie beuk ervoor en de vergezichten van de polders richting Kostverloren en het weidse van de Dollard. Daar kon hij uren turen. Ik tuurde met hem mee in de zwarte kinderverrekijker die ik van hem had gekregen.
Hij genoot van het ene garnalenkottertje dat geschut werd in de sluis. Van de geluiden van het water, het geratel van de tandwielen bij het opendraaien van de luiken in de sluisdeuren. En de groet van de visser die richting zee tufte.
Onderweg erheen moesten we altijd even halt houden in Drieborg. Op de Oudedijk bij het huisje waar mijn vader was geboren en zijn zus had gewoond. Hij aanschouwde het, nam een laatste trek van zijn shagje, gooide het peukje uit het raam en maakte met een handgebaar duidelijk dat we verder mochten.
Mijn opa was er voor de oorlog grenskommies en lag nachten in de polders met een schapenvel op zijn rug om smokkelaars te grazen te nemen. Oom Hendrik had ergens in de verhalen de liefde voor de polders mee gekregen en snoof met ons nog elk jaar de lucht van klei en het zilte water.
Op een dag in november blies oom Hendrik zijn laatste adem met nicotine uit. Daarmee stokten ook de jaarlijkse bezoekjes aan Nieuwe Statenzijl.
Oom Hendrik heeft gelukkig nooit meegemaakt dat het romantische beeld van Nieuwe Statenzijl werd weggevaagd door het nieuwe sluizencomplex, dat broodnodig was om ons te behoeden voor het wassende water.
Jaren later kwam ik er weer. Als tiener. Toen de plannen voor de nieuwe waterkering nog diep in een la lagen. Op de fiets vanuit mijn dorp. Nieuwe Statenzijl vond ik in de auto al ver. Met de fiets nog veel verder. Ik was blij dat ik eenmaal door het dijkgat kwam en de boerderij van Staal in zicht kreeg.
Het was een weerzien met de sluis maar ook met de familie Staal die ik sinds mijn allerjongste kinderjaren niet meer had gezien. Op de grote school leerde ik de jongens uit de polder kennen. Jongens met namen als Edzo, Boelo en Tonko. Onder hen ook Sjoerd, een zoon van Ede.
En zo stapte ik hondsmoe, met de wetenschap dat ik ook nog weer terug moest, de boerderij van Staal binnen op de driesprong van Drieborg, Hongerige Wolf en Nieuwe Statenzijl. Aan de dijk van de Dollard.
We reden die dag brommertje over de klaaikloeten, we schoten met een windbuks ratten van de zolder, we zwommen in de sluis, we droogden ons op het gras er naast in de hitte van de zomerzon en we aten krudoorns uit het tuintje naast de boerderij. Het tuintje van de waikschilde bonen, aalbeerns en de sputters die ze opvraten.
's Avonds reed ik terug door het dijkgat de vermoeidheid wegtrappend langs het huisje op de Oudedijk en dacht aan Oom Hendrik.
Van de week stond ik op het sluizencomplex van Nieuwe Statenzijl. Een schip voer voorbij aan het begin van de einder, een man struinde op het pad richting vogelkijkhut, een zonnestraal wurmde zich door het wolkendek en bescheen het afgaande water. Naast mij een bord met een liedtekst van Ede Staal.
Nij Stoatenziel, doe bist mien end en mien begun,
Doe bist mien moan, en doe bist ook mien zun.
En bie leeg woater spaigelt Dollerd zich in t sliek,
Nij Stoatenziel, doar wil ik strunen achter diek, oh joa,
Nij Stoatenziel, doar wil ik strunen achter diek.

Erik Hulsegge