Vroag&Antwoord: Ik zie toch met m'n eigen ogen

In de tweede vragenlijst van Vroag&Antwoord is aan de deelnemers verzocht om een vertaling te geven van de zin "Ik zie toch met m'n eigen ogen dat je daar loopt!" Dat is bijna een geërgerde uitroep en deze is bewust zo geformuleerd - maar dat komt aan het eind.
Voor de verandering geven we een keer een indruk van waar zo'n simpel opdrachtje allemaal zicht op biedt, talig bekeken. Het is werkelijk veel en echt interessant, juist door de grote hoeveelheid deelnemers!
Natuurlijk zijn er meer en minder gevarieerde woorden in al die honderden vertalingen die er ingestuurd zijn. 'Ik' en 'jij' zijn bijvoorbeeld eigenlijk steeds ik en doe , op dat punt is er binnen het Gronings niet zoveel onderscheid. De Stad heeft weliswaar dou voor dat Nederlandse 'jij'. Maar veel stadjers doen er tot dusver niet mee en dou valt dus zogezegd niet echt op te midden van de antwoorden.
"Ik zie toch met m'n eigen ogen dat je daar loopt!" Mit en met wisselen elkaar af: voor het gemak zeggen we maar dat met vooral in het Westerkwartier voorkomt en mit elders, zonder ons te bekommeren over de vraag welke andere verschijnselen we bij dit woordje kunnen achterhalen. (Het zou anders ook wel wat erg veel worden voor één aflevering in De Centrale.)
Sommige invullers kiezen niet voor de eigen maar voor de eigenste ogen - dat hebben maar zes man gedaan, laten we zeggen 1%. En in plaats van ogen kiest er ééntje voor glimmers. Dat is toch niet veel op een totaal van zo'n 650 inzendingen.
Echte verschillen komen we op het spoor bij de werkwoorden en dan gaat het om ik zie en om jij loopt. 'Ik zie' is soms net zo ik zie, bij anderen ik zai en bij weer anderen ik zug of ik zig. Het hangt met de leeftijd en met de herkomst van de deelnemer samen, of hij ik zie zegt (waarschijnlijk Westelijk Groningen) of ik zai (in de rest van de provincie) of wat jeugdiger ik zoi; wie ik zug noteerde is eerder bij de jongere sprekers te rekenen en Oostelijk qua taal, ik zig is jonger en Noordelijk - tenminste, dat valt aan te nemen. Zo is ook doe loops of doe loopst vermoedelijk eerder opgeschreven door wat jongere dan door oudere sprekers.
Een piepklein verschilletje zien we helemaal op het eind van de zin opduiken, maar bij slechts een klein aantal deelnemers (een stuk of tien). De ergernis kan in het Gronings uitgedrukt worden door een e-tje te gebruiken achter doe loops(t) of doe lops(t). Kennelijk is dat zeer ongewoon aan het worden, maar een precies schrijvende auteur als Sien Jensema (1896-1994) liet werkelijk overtuigend zien hoe dat kleine klankje een prachtige extra nuance aan een tekst kan geven. Wie haar boek Aalbert uit 1971 bezit (of de verzamelbundel uit 1987) die zou daar gewoon 'es doorheen kunnen lopen en letten op het voorkomen van verlengde vormen zoals doe waize 'jij weet', doe vaalze 'jij valt', doe mozze 'jij moest eigenlijk', doe bizze ' je bent'. Telkens als die langere variant genoteerd staat, is de taal niet neutraal, nee er is juist extra spanning aanwezig: wat dochse!
Dat is een zó bijzonder verschijnsel dat daar wel een keertje speciaal aandacht voor gevraagd mag worden. Wie weinig tijd heeft, kan zich beperken tot het hoofdstukje waarin de snieder 'kleermaker' de hoofdpersoon adviseert om zich op het vrijerspad te gaan begeven. Zie met eigen ogen hoe juist dat zesde hoofdstuk verrassend veel van die prachtige talige knip-ogen bevat. Geloof het of niet, Sien Jensema heeft deze vormen onbewust zo gebruikt.